5.10.17

Knieën op moeder Bruin

Westwoud wankelde met vaste stappen na hij de letter tot zijn ex-moeder-in-wet in de postdoos had gezet.
Zij had hem een letter geschreven in welke zij hem alle soorten van draadvolle namen riep. Het had hem mat gemaakt. Geen lichaam had het recht hem zulk een letter vol abuis te schrijven. Hij had hij haar scherpig en preciezig geantwoord. Nu was het haar draai om furieus te worden.
Hij opende het gat naar het publieke voetpad, deed zijn hond aan de lus en voelde zich herleefd. Hij startte even een kleine deun te fluiten. Iets van lang geleden, dat in zijn hoofd opsprong: "Knieën op moeder Bruin". In de distantie zag hij het dak van zijn broeders huis. Hij startte in die directie om een kop van thee te drinken. Dat wou hem even meer neer kalmen: de rustigheid van de Engelse landzijde.
Eduard was zijn oudere broeder, die in het parentele huis was gebleven, na moeder en vader hadden gedood. Eduard had nooit getrouwd, hij had geengageerd geweest tot het meest mooie meisje van het dorp, maar zij had gedood van consumptie. Zij had wat hij zijn oogsnoep noemde geweest. Na een carriere in de luchtkracht, was hij in boeren gegaan. Niet dat het hem veel bracht, maar het hield hem bezig. Een koppel van biggen, ongeveer twintig schapen, die hij gebruikte te herderen met zijn hond Timmy, een Schots bordhalssnoer. Hij deed even met Timmy mee aan competities en had een prijs gewonnen, die op het mantelstuk stond.
Westwoud vroeg hemzelf of hij Eduard wou vertellen van de naaste letter die hij van Mei’s moeder had ontvangen. Eduard had nooit zin gemaakt van dit soort zaken. Het leek boven zijn reikwijdte.
Westwoud kende het publieke voetpad heel wel. Het was een korte snee naar het dorp en naar de school. Moeder had het gehaat toen ze smal waren als ze over de gewone, te bezige weg gingen.
Wanneer hij nader kwam besloot hij dat Eduard niet thuis moest zijn, want Timmy gaf geen tong en dat gebeurde altijd wanneer hij met zijn hond, een kleine Jaap Rusland, genaamd Annie, in dicht tot zijn broeders huis kwam. Het was een zet ritueel, eerst hoorde je Timmy, dan Annie en dan Timmy weer. Maar het bleef gruwzaam stil. Hij hoopte dat niets gebeurd had. Je weet maar nooit met zulk een geisoleerde locatie. Hij liep in de achterdeur, roepend: “Eduard. Timmy. Waar zijn je?” Stil niets. Geen singel geluid. Mag zijn dat ze naar de stad gingen, maar gebruikelijk riep Eduard hem bijvoorhand als hij op zulk een trip ging. Hij riep weer uit zijde te zien of de Afstandzwerver in front van het huis geparkeerd stond.