Drie
automobielen van drie verschillende fabrikanten uit drie verschillende
landen, maar met één idee: de bouw van een meer gestroomlijnde
personenwagen. Van achteren naar voren: een Chrysler, een Peugeot en een
Volvo. Natuurlijk verschillen ze - en niet alleen in grootte - van
elkaar, maar er zijn ook overeenkomstige details: zie de versiering op
de zogenaamde fender skirts, de platen die de achterwielen bedekken.
Deze
Chrysler "Airflow" was een poging om het revolutionair ogende model
van 1934 met een voor het publiek aanvaarbaarder grille beter
verkoopbaar te maken. De productie van de "Airflow" begon in januari
1934, maar de auto verkocht slecht, er werden slechts 11929 exemplaren
gesleten. Het bleek een misrekening, het Amerikaanse publiek was er niet
klaar voor, terwijl er met de "Airflow" niets mis was, op de zoutvlakte
van Bonneville reed een "Airflow Imperial coupe" vijfhonderd mijl met
een gemiddelde snelheid van negentig mijl per uur en verpletterde
daarmee 72 Amerikaanse records.
De
Peugeot "402" voorgesteld op de Parijse autosalon in 1935 oogde net zo
baanbrekend als de Chrysler van het jaar daarvoor en kon zelfs worden
geleverd met een volledig automatische versnellingsbak van Gaston
Fleischel, die de kosten overigens wel met 6000 francs omhoog dreven en
spoedig werd vervangen door een electro-magnetische Cotalbak. De "normale" versnellingsbak had drie versnellingen, waarvan twee en drie gesynchroniseerd.
Deze
Volvo, de PV 36, met de naam "Carioca" (naam voor een inwoner van Rio
de Janeiro en een twee jaar eerder in een Hollywoodfilm geïntroduceerde
dans) had een zescylindermotor met een inhoud van 3670cc en bleek net
als de Peugeot een verkoopsucces: er werden vijfhonderd exemplaren
gebouwd.