Crocolinus Croupius Forts had in zijn Drentse jeugd alleen maar Linus
geheten, maar sinds hij een bekende Nederlander was voegde hij wat graag zijn
tweede voornaam bij zijn achternaam, hij had zelfs even overwogen een streepje
tussen Croupius en Forts te zetten, maar had daar uiteindelijk toch van
afgezien. Het ging hem naar den vleze: presentator bij radio en televisie en
sinds kort vormde hij samen met Hommert
Stuitje en Boekweit Kassier het trombonetrio: de drie tromboneurs, die
naam gaf meteen cachet, niet drie trombonisten, maar drie tromboneurs.
Nu was er elders op de wereld - namelijk in Frankrijk - al een trio dat zich de
drie tromboneurs noemde, maar dat kon, zei Crocolinus Croupius Forts, de pet
niet kreuken. De Nederlanders wisten, vulde hij aan, over het algemeen toch
veel te weinig wat er in de rest
van de muzikale wereld gebeurde en hij zette de voet in de slide van zijn
instrument, want dat had hij Cozy Cole ooit zien doen. Het repertoire van de
drie tromboneurs was simpel, kon je het meezingen dan was het goed. “Je moet
voldoen aan de smaak van het publiek van omroep Max, dan zit je goed”, zei
Boekweit Kassier en dus stond “When the saints go marchin’ in” op het programma
naast een aantal andere gegarandeerde kaskrakers uit het
dixielandrepertoire. “De drie
tromboneurs in New Orleans” heette het programma waarmee ze door het land
trokken, ze waren weliswaar nooit in die stad geweest maar ook dat kon ze geen pest schelen. Inventief kon je het
repertoire van de drie tromboneurs dus niet noemen, dat hoefde ook niet, dat
moest zelfs niet, zei Crocolinus Croupius Forts, terwijl hij zijn kompaan
Boekweit Kassier fors op de schouder sloeg. "Pas een beetje op
Forts", zei Kassier, "want voor je er erg in hebt, heb ik
opnieuw een verrekte schouder en schiet mijn auto weer van de handrem en die
ellende hoop ik nooit meer mee te maken." "Ach man", zei Forts,
"dat is iedereen toch al lang vergeten." Hommert Stuitje zette
"I scream, you scream, we all scream for ice cream" in. Forts en
Kassier namen de vokalen voor hun rekening: "In the land of ice and
snows, up among the Eskimos, There's a college known as Ogiwawa! You should
hear those college boys, Gee they make an awful noise, When they sing an
Eskimo tra-la-la." Stuitje stond in het midden met Forts en Kassier ieder
aan een kant. Dit was nog eens echte muziek, Forts zou het publiek een poepie
laten ruiken. En hij begon energiek aan zijn solo: "I scream, you
scream, we all scream for ice cream! Rah! Rah! Rah! Tuesdays, Mondays, we all
scream for sundaes, Sis-boom-bah! Boola, boola, sarasparoolla, If you got
chocolate, we'll take vanoola! I scream, you scream, we all scream for
ice cream! Rah! Rah! Rah!" Het publiek klom op de stoelen, Forts glom van
plezier. Een beetje racisme kon geen kwaad en bovendien was de kans dat er
een protesterende Inuit in de zaal zat uiterst gering. De tromboneurs
werden begeleid door een damesorkest: Erica Terpstra, Mona Keizer en
Annemarie Jorritsma speelden mandoline, Jacoba van Maerlant, Zus ter Bertken en
Jantien van Ruusbroec piccolo en Frederika Teeven, harp, kortom het was een
bezetting waaraan echte oudestijlliefhebbers zich danig ergerden, te meer omdat
in "High Society" Ronalda Plasterk op luchtgitaar soleerde. Aan het
eind van "I scream" liet Forts een forse wind onder de uitroep
"Zo start je een motorfiets". De zaal lag dubbel. Op de eerste rij
riep iemand: "Once more", een ander riep: "Encore" en een
derde "Zugabe", want zoals algemeen geweten wordt, houden Nederlanders
niet van hun eigen taal, behalve als het om beledigen gaat. Forts vroeg
glunderend: "I scream of de motorfiets?" "Beide", klonk het
uit de zaal, vergezeld van hevig voetgetrappel. Forts liet een harde scheet:
"Dat was een Honda Goldwing" verduidelijkte hij, "en nu een
"Berini!". Door de microfoon hoog boven zijn hoofd te houden klonk de
tweede wind aanzienlijk zachter. De zaal gierde. Hommert Stuitje zette opnieuw
in en Frederika Teeven plukte extra fanatiek aan de snaren van haar harp. Forts
zong: "Frosts and malts that are peppered and salted, Sis-boom-bah!, Oh,
spumoni, oh cartoni, And confidentially, we'll take baloney, I scream, you
scream, we all scream for ice cream!, Rah!, Rah!, Rah!"
"Get mie ‘n embjoulans or ei dij laffing", schreeuwde een vrouw op het balcon. De directrice
van de schouwburg Harmina Wuttelsje-Lepelenboer hield inmiddels haar hart vast:
dit dreigde te ontaarden in Lionel-Hampton- dan wel Rolling-Stonesachtige
toestanden: moest ze de politie bellen, alhoewel ze wist dat dat weinig zin
had, die maakte de handen zoals gewoonlijk nergens aan vuil, bang dat het
uniform bevlekt zou raken, dus beklom ze vanaf de achterzijde het podium en
probeerde ze vanuit de coulissen de aandacht van Forts te trekken. "Pssst,
pssst, dit kan echt niet hoor!" Maar Forts hoorde het niet of deed of hij
het niet hoorde en hij riep: "Allemaal op de Honda Goldwing." Uit de
zaal klonk onder luid gejuich fel geschetter. Een twintigtal bezoekers
haastte zich vervolgens met een hand onder het zitvlak naar de toiletten.
"Nu allemaal op de Harley-Davidson!" schreeuwde Forts en het geroffel
was niet van de lucht, inmiddels was diezelfde lucht ondraaglijk geworden en
viel een enkeling in katzwijm. "FORTSIE!....FORTSIE!....FORTSIE!"
begon iemand in de zaal te scanderen. Het werd in de kortst mogelijke keren
overgenomen door het volledige publiek.
"FORTSIE!....FORTSIE!....FORTSIE!" klonk het uit 595 kelen. Er waren
namelijk slechts vijf stoelen onbezet gebleven. De drie tromboneurs zetten
"Oeperdepoepzatopdestoep" in, alhoewel dat zeker niet tot het
traditionele dixielandrepertoire behoorde, maar zoals immer wel vrolijkheid
verhogend werkte. Ronalda Plasterk deed een poging tot het dansen van de can-can
terwijl ze de luchtgitaar achter haar rug bespeelde, maar viel na exact
achtenveertig seconden jammerlijk op haar muil, terwijl haar kokette
hoedje van het podium rolde.
Een obese echtpaar op de derde rij begon een
polonaise, weldra gevolgd door de hele zaal. Met enige moeite, want het vet zat
hun wel degelijk in de weg, beklom het echtpaar het podium. Forts stelde zich
ogenblikkelijk op aan het hoofd van de stoet.
Schouwburgdirectrice
Wuttelsje-Lepelenboer, nog steeds in de coulissen, keek de optocht vol
afgrijzen aan. Ze kon Forts' fratsen missen als kiespijn, vooral omdat ze net
een uitnodiging had ontvangen om te solliciteren naar de functie van
zendercoördinator van Radio 4 in Hilversum. "Hufter", mompelde ze.
Toneelmeester Jochem Frutselmans, die naast haar stond, verbeterde:
"Rufter!" De drie tromboneurs: Forts, Stuitje en Kassier, gevolgd
door het damesorkest, met uitzondering van Frederika Teeven die haar harp niet
lopend kon bespelen en alleen op het podium achterbleef, marcheerden op
de tonen van de "Radetzkymars" de zaal uit in de richting van de
foyer, toen mandoliniste Erica Terpstra struikelde en languit in een
deuropening bleef liggen. Het publiek begon op en over haar heen te
klimmen. Forts die de polonaise met een grote slinger door dezelfde deur de
zaal weer in wilde leiden beklom, terwijl hij een matig swingende versie van
"Waar de blanke top der duinen" inzette, Erica van de andere zijde.
Er ontstond een handgemeen. Erica Terpstra, die net de benen weer onder het
eigen gat had, begon met de restanten van haar inmiddels vertrapte mandoline om
zich heen te slaan, ze raakte daarbij ene Tipitina Kruiden - Bitter tegen
het hoofd. Van de broer van deze aan epilepsie of vallende ziekte leidende
vrouw, hoenderhouder te Laren (Noord-Holland) maakte zich een razernij meester,
zoals die zich in de laatste honderdvijftig jaar in het Gooi niet meer had
voorgedaan (de laatste keer was in 1861 toen een een erfgooier door een andere
erfgooier betrapt werd op geslachtsgemeenschap met een drie weken oud lam, dat
toebehoorde aan de burgemeester van Bussum. Een duidelijk geval van
pedobestialiteit.) en hij stortte zich als een rottweiler op Zus ter Bertken,
die met de hele zaak niets uitstaande had, maar de broer van Tipitina,
Johannes, genoemd naar de beschermheilige van Laren (Noord-Holland) was vanaf
de geboorte buitengewoon slechtziend. Zus ter Bertken prikte haar piccolo in
één van de bijna blinde ogen van Johannes Bitter, met de van haar gekende
strijdkreet: "De Heer is mijn herder". "Jouw heer kan me de bout
achelen", schreeuwde Alida Bitter, ongehuwde zuster van reeds genoemde
Tiptina Kruiden - Bitter en Johannes Bitter - de Bitters uit Laren
(Noord-Holland) hadden namelijk het optreden van de drie tromboneurs
aangegrepen voor een familieuitje - en kneep Zus ter Bertken haar strot dicht.
"Dat moogt gij niet doen, ik vind zulks hoogst onverkwikkelijk", vond
ene H. de Wijch, sinds 1931 importeur van orewoet en oorsmeer te Blaricum en
hij begon met zijn ebbenhouten wandelstok om zich heen te meppen. Forts had
inmiddels geheel alleen "Alte Kameraden" ingezet, want de rest van
het polonaisend gezelschap was in het ongerede geraakt, ook deze Duitse mars
behoorde niet tot het Dixielandrepertoire, maar zoals ik al eerder opmerkte,
Forts keek niet zo nauw en zou bij wijze van spreken Saint-Saëns' "Danse
Macabre" en Bachs "O Haupt voll Blut und Wunden, Voll Schmerz und voller Hohn" met een swingsausje hebben overgoten.
Inmiddels was rond
de deuropening naar de grote zaal van het theater een enorm slagveld ontstaan.
Het was opvallend dat met name de dames zich niet onbetuigd lieten door
schoppen, slaan en bijten. Ene Geertruida von Grepsch - haar voorouders van
oude Duitse landadel, waren rond 1840 in Nijmegen beland van waaruit ze zich
over geheel Nederland hadden verspreid - kauwde moeizaam het linkeroor
van Ronalda Plasterk weg, waarna ze een fikse boer liet. Boekweit Kassiers
trombone was volslagen in het ongerede geraakt, de schuif van het instrument
was in een hoek van 90º verbogen. Jantien van Ruusbroecs piccolo stak in de
gulp van Hommert Stuitje die volslagen verdwaasd een gedateerd kinderliedje
mompelde: "Epompee, poedenee, poedenaske, epompee, epompa".
"Hier steek dat in je zak, pompeeër" krijste Tipitina Kruiden -
Bitter, terwijl ze de piccolo verder in het kruis van Hommert Stuitje dreef.
Forts had intussen het podium bereikt, waar harpiste Frederika Teeven juist
maatregelen nam om haar harp in te pakken en weg te wezen. Forts keek voor de
eerste keer om, overzag de chaos en riep: "Doorspelen Frederika, juist nu
doorspelen!"Omdat Forts een
weinig origineel man was begon hij "Ridi Pagliaccio" te spelen, hij
had natuurlijk ook "Ory's Creole Trombone" kunnen blazen, maar dat
nummer kende hij niet. Frederika Teeven kende dat trouwens ook niet; zij zette
van pure zenuwen "Aan de Amsterdamse Grachten" in, dat, zoals de naam
reeds zegt, eveneens weinig met New Orleans te maken heeft. Schouwburgdirectrice
Wuttelsje - Lepelenboer, nog immer in de coulissen, zag haar theater in een
puinhoop veranderen, ze had de politie gebeld, maar het dichtsbijzijnde bureau
bleek gesloten en de kans was uiterst gering dat binnen een half uur een agent
ter plaatse kon zijn, werd haar verzekerd. Iedereen participeerde achter in de
zaal in de strijd, zo had bijvoorbeeld Diederika Samsom uit voorzorg haar
platinakleurige pruik afgezet en in haar met rode roosjes versierde slipje gefrommeld, voordat ze met
de kreet "Harrekrastus! Harrekrastus! Harrekrastus!" Antonia van den
Ketelaere, die speciaal met haar zusters uit Reet bij Antwerpen voor een
optreden van de drie tromboneurs was komen aanreizen, een kopstoot gaf. Dat had
Diederika beter niet kunnen doen, want de Reetse zusters Van den Ketelaere -
Antonia, Hendrika en Esmeralda - hadden, in een nog niet zo grijs verleden, een
uit het naburige Kontich afkomstige onverlaat, die voorgesteld had een avondje te
gaan kwartetten zonder kaarten, een tandartsrekening bezorgd van
vijfenzestighonderd euro. "Blottekop!" riep Hendrika, gevolgd door
Esmeralda met: "Vleesklak!" Diederika kreeg van Antonia,
tegelijkertijd met een forse stomp in de maagstreek, "Pekelteef!"
toegevoegd, daarna werd Diederika door de zusters opgetild en als een baal
ongebleekt katoen over de hoofden van de strijdenden weggesmeten. "Zo doen
we dat met Hollandse karottentrekkers", siste Esmeralda. "Kom meiskes,
we gaan naar huis.", zei Antonia en de zusters verlieten het strijdgewoel.
Diederika mompelde met een bebloed hoofd: "Kunnen ze wel, een joint
strike, in plaats van één tegen één" en verloor het bewustzijn.
Forts speelde nu
al dertien minuten lang "Ride Pagliaccio", maar er viel nog steeds
niets te lachen; Leoncavallos' compositie zette geen zoden aan de dijk,
integendeel, de gevechten werden heviger. Wobkjewumke Rabbinaat - van
Scharnegoutum uit Menaldum, die haar zeventienjarige zoon Wolfgang-Ulbe, met
het syndroom van down, een gezellig avondje had geprobeerd te bezorgen, raakte
verward in de mêllée toen de zoon plotseling, vergezeld van slurpende geluiden,
op smekende toon uitriep "Jak los". Wobkjewumke antwoorde terwijl ze
hem aan de hand greep: "Nee, leave dat giet no net, mem kin 't jak no net
los meitsje". Petrus Franciscus Johannes Servatius Chrysantus Paulus
Phlateranus Timotheus Maria Pulvermans uit Roermond, die vanwege zijn vele
voornamen altijd op de lokale VVD gestemd had en nog steeds een t-shirt droeg
met het portret van Jos van Rey in een zwarte thong op voor- en achterzijde,
had evenwel iets geheel anders verstaan en dacht dat Wolfgang-Ulbes kreet tegen
hem gericht was: "Jakhals? Heilige Moeder Gods, wat denk jij wel wie je
voor je hebt, sjabbetuuch van de richel" en begon meteen uiterst
gepassioneerd op Wolfhang-Ulbe los te beuken. Dat liet Wobkjewumke niet over
haar kant gaan en ze greep Pulvermans bij zijn ballen, die ze stevig
samenkneep. Ze had per slot van rekening in haar jeugd nog met de hand gemolken
en Wolfgang-Ulbe was haar alles.
Wouter
Bouterstein, in Den Haag, van waaruit hij na zijn recente scheiding "van
se wèf' weer bij "se soogteef" was ingetrokken, beter bekend
als Wâht Bâht, stond nu al meer dan een half uur voor de schouwburg op zijn
moeder te wachten. Het was inmiddels kwart voor elf en hij had overduidelijk de
smoor in. Hij had een paar keer geprobeerd de aandacht van de portier te
trekken, maar die had niet gereageerd. Hij begon een flinke trommelpartij op de
draaideur. De "geünifomeedûh huftûh" opende uiteindelijk een zijdeur
waardoor gewoonlijk invaliden werden binnengelaten. "Kankûhlèjûh",
begon Wouter, is 't in je Gooise lèhpe knèhter geslagen? Ik kom me moedâh haluh
en die sâhw om kwart over tien buitûh weze, gombal. Wegweze lèhphannus!"
en Wouter stierde naar binnen, zag de vechtende menigte, maar zijn moeder niet.
Hij had weinig trek zich in "'t geraus" te werpen en vond na enig
zoeken een andere deur, die hem via een trapje op het podium bracht, waar Forts
en Frederika Teeven - maar nu gezamenlijk - net aan "De Amsterdamse
grachten " waren begonnen.
“Wat sèn we hier an ’t doen? Beetje an’t klootfiolûh, terwèl fèftig
metûh ferderop mensûh mekaar
fermoordûh? Jèh ben toch fan de pot geruk. Zal ik jâh us ‘n hengst foah je trèter gewûh zodat je kiezement
je reet uit komt stappûh?” Forts besteedde echter geen enkele aandacht aan Wouter
Boutenstein, dat had hij beter wel kunnen doen, maar dat zat niet in zijn aard.
Hij had zich altijd beschouwd als het centrum van het firmament. Wouter duwde
de schuif van Forts’ trombone volledig in en ramde het mondstuk tegen zijn
valse voortanden, die onder het geweld afbrokkelden. “Nâh kan je toeterûh,
koekuhbakkûh!” Vervolgens wendde Wouter Boutenstein zich tot Frederika Teeven:
“Wat mot jèh nôh met je
supûhkattepult, takkûhwèf?” en hij probeerde de harp als eiersnijder te
gebruiken door Frederika door haar harp te trekken.
Toen de muziek
stil viel, hield geheel onverwacht ook de vechtpartij achter in de zaal op: het
werd doodstil. Enigszins bedremmeld stapte schouwburgdirectrice
Wuttelsje-Lepelenboer vanuit de coulissen het toneel op. "Meneer, meneer",
begon ze. "Wat is er, wyffie?" vroeg Wouter. "Ik zou u willen
vragen of u iedereen wilt opdragen naar huis te gaan?" "Maar dan moet
ik eerst effe deze achtelukke megoâle verwèhdûrre." Wouter veegde eerst
Forts met de restanten van diens trombone van het podium, om zich vervolgens
over Fredrika Teeven te buigen en haar met harp en al onder de uitroep
"Opsoademitere vuil sekreet met je tyfusmuziek. An de Amsterdamse
grachtuh? Hoe komp 'n mens erop? Gaat maar eens fèn oefenûh op
O, o Duh Haag mauie stad achteâh duh duinuh,
dan mag je terugkomûh, stinkdeken!" de zaal in kieperde. Daarna stelde
Wouter zich op achter de microfoon en zei "Ma, waar zit je nâh? Ik heb een
half uur buiten staan afniften en dan kom ik èndeluk binne en is 'r hier 'n
rauspartèh waar de tekkels geen brood van lustûh en dan heb ik het nog niet
over die achtelukkûh derderangsvarjeténeukûhs, die ik net van 't podium heb
gesodemietûhrd!"
"Woutertje",
klonk het zwakjes van achter uit de zaal. "Moedah", riep Wouter
terug, " kom op, we gaan naar huis. En jullie allemaal oprotte, optiefuh
mafkeitels!" Langzaam verdween de massa. Een enkeling bebloed, een ander,
zoals Ronalda Plasterk, zonder linkeroor. Forts kroop op handen en voeten naar
de artiestenuitgang met in zijn kielzog Frederika Teeven, de restanten van haar
harp rond haar middel. "Op de Honda Goldwing", mompelde Forts
verdwaasd, terwijl hij in het nachtelijk duister verdween.