Hij stond er wat verdrietig op de parkeerplaats van een VARA-villa. Ik bedoel: de raamgeleiders waren groen uitgeslagen, het houtwerk had betere tijden gekend en rond de koplampen was het vrij roestig. Maar toen de eigenares, Vara-radiocollega Jeanne van Munster, me vroeg of ik de Morris "Traveller" wilde hebben, zei ik toch ja. Ik dacht niet aan restauratie, opknappen was een beter woord, dus er werden wat houtdelen vervangen en de auto werd ontroest en opgepoetst. De stoelen zaten, voor iemand met mijn lengte, abominabel, maar ik had nog twee leren stoelen uit een Wolseley 15/50, die me geschikt leken. Wonderwel hoefde ik geen gaten te boren om ze te plaatsen. Klaarblijkelijk stonden de Morris en de Wolseley op dezelfde bodemplaat. De Morris had armschokbrekers, waaraan met enige regelmaat olie moest worden toegevoegd, achter bleek dat een vrijwel onmogelijke opgave. Ik besloot de schokbrekers te vervangen door Koni's. Daar waren hulpstukken voor nodig, maar toen de vervanging een keer een feit was, bleek dat de Morris veel beter reed. Het werd mijn dagelijkse auto, een collega van me noemde het een rijdend landhuisje. Op zeker moment kreeg ik een telefoontje van een bevriende hotelhouder uit Amsterdam met de vraag of ik een auto wist voor een Amerikaan die door Europa wilde toeren. Toevallig kwam net een Triumph 13/60 op mijn pad, dus ik verkocht de Morris. Bijna een jaar later kreeg ik een enthousiaste brief van de nieuwe eigenaar met bovenstaande foto van de Morris, onderweg van New York naar San Diego aan de Amerikaanse westkust. De eigenaar ,winkelinterieurontwerper van professie, had in Italië een lagertje van de waterpomp moeten vervangen, verder had de Morris gedaan wat zij moest en hij besloot de auto op de boot zetten en mee naar huis te nemen.