16.2.24

Decauville 5

 


In Frankrijk  werden in de  jaren dertig heel wat autorails geproduceerd, de meeste door autofabrikanten. Berliet, Bugatti, Renault, om maar een paar te noemen, lieten zich niet onbetuigd. Dat was niet erg handig, want voor al die verschillende railvoertuigen moesten verschillende reserve onderdelen voorradig  zijn. Daar kwam verandering in toen  de Acéries du Nord in  Maubeuge in 1937  met de zogenaamde  "Standard" (foto boven) kwam.  Ook  Decauville  leverde een aantal van de Standards, ieder voorzien van twee twaalfcylindermotoren van Renault. Decauville leverde  intussen ook drie voertuigen aan Indochina en drie voertuigen voor het meterspoor in Bretagne, ieder met twee dieselmotoren van Saurer. Bovendien kreeg de fabriek een opdracht van de Nordcompagnie onderzoek  te doen naar railvoertuigen voorzien van een propeller, waarmee ingenieur Kruckenberg in Duitsland succes had: op 21 juni 1931 veroverde de "Schienen Zeppelin" het  wereldrecord voor railvoertuigen met 230km/u. Bij de Schienen Zeppelin zat de propeller achter, het was een zogenaamde  duwschroef. Bij  Decauville kwamen er twee propellers één  voor en één achter in een tweedelig voertuig. In 1937 kregen de ingenieurs Dumas en Châtel  de opdracht voor zo'n apparaat. Er werden twee tweetact dieselmotoren van Peugeot geïnstalleerd. De totale lengte van het voertuig was 44,5 meter, Een voordeel boven  de Schienen Zeppelin was dat het voertuig niet gekeerd hoefde te worden, Er konden 91 passaggiers worden vervoerd,  de machinist zat in een zogenaamde kiosk boven het voertuig. Er  zijn proeven gehouden tussen Parijs en Compiègne in 1939, gedurende de oorlog stond het voertuig in Landy, daarna werd het vernietigd. Het voertuig  heeft nooit deel uitgemaakt van het wagenpark van de SNCF.