Na de motor-en-aandrijving-achterin-trend ontstond iets totaal anders: motor en aandrijving voorin, niet dat voorwielaandrijving geheel nieuw was, in het prille begin van de eeuw had de Weense firma Gräf und Stift er al mee geëxperimenteerd en de Amerikaan Walter Christie had met een voorwielaangedreven bolide in het eerste decennium geracet. Er was een dure personenwagen van Cord geweest en Gregoire had met een Tracta aan de 24 uren van Le Mans meegedaan, maar het echt grote nieuws kwam van André Citroën in 1934, behalve voorwielaandrijving had de wagen een zelfdragende carrosserie en bovendien was het prototype uitgerust met een automatische versnellingsbak. Die laatste toevoeging bleek iets te veel van het goede en moest worden vergeten, vandaar het redelijk gecompliceerde stangenstelsel waarmee schakelen uiteindelijk mogelijk werd gemaakt. Op het plein staat een vooroorlogse Citroën 7, herkenbaar aan de grote kleppen langs de motorkap, na de oorlog kreeg de motorkap sleuven. Citroën bleef voorwielaandrijving - traction avant - trouw, maar ook Renault met zijn 16, DKW dat ook voor de oorlog al voorwielaandrijvers in de aanbieding had en natuurlijk de Mini van Morris en Austin roerden op dezelfde trom.
