In 1931 werd (eindelijk) het tweede exemplaar van Type 41 verkocht. Nee, niet aan één of ander koninklijk huis, maar aan een gyneacoloog uit Neurenberg, die in zijn vrije tijd wel eens een sprintje mocht trekken in een Bugattiracewagen. Er schijnt in Zuidoost-Europa wel interesse voor aanschaf van "La Royale" te zijn geweest maar Ettore Bugatti vond de in huwelijksschandalen verweven Carol II van Roemenië en de operettekoning Zog van Bulgarije niet serieus genoeg om tot zijn clienteel te behoren en al helemaal niet als het om zijn meesterstuk Type 41 ging.
Zog van Bulgarije
In het Grootbritse kocht de koninklijke familie Daimler, in het Deense kocht men Cadillac en aangezien het chassis van de Type 41 vier keer zoveel kostte als het chassis van een Rolls-Royce waren de kansen voor het slijten aan de hoven van Nederland, België, Noorwegen en Zweden feitelijk nihil. In Italië lag het voor de hand een Isotta-Fraschini of eventueel een Fiat aan te schaffen en in Spanje een Hispano-Suiza. Ettore had duidelijk geen marktonderzoek gedaan voordat hij het Type 41 op stapel zette, bovendien sloeg de crash in 1929 ongenadig toe. Maar gyneacoloog Dr. Joseph A. Fuchs uit Neurenberg had klaarblijkelijk in 1931 geld genoeg om chassis 41121 aan te schaffen en er door de firma Weinberger in München een cabrioletcarrosserie op te laten zetten. In 1933 vertrok hij naar de Verenigde Staten, waar hij uiteindelijk vrij roekeloos met zijn "La Royale" omsprong, want in de winter van 1937-'38 bevroor het motorblok en bleek het gescheurde blok in de Verenigde Staten niet te repareren. In 1943 stond de wagen op een sloperij in New York, daar werd de auto gekocht door een vice-president van General Motors, C.A. Chayne die de wagen naar Flint (Mich.) liet brengen en eind 1946 aan een moeizame restauratie begon. Niet alles bleef origineel: zo werd de enkele carburatuur vervangen door vier Strombergcarburateurs, het remsysteem werd gewijzigd, de Scintillakoplampen bleven weliswaar op de wagen, maar werden buitengebruik gesteld en het interieur werd geheel vernieuwd. Chayne deed de wagen tenslotte cadeau aan het Henry Ford Museum in Dearborn. Op onderstaande foto zijn duidelijk onder de niet functionerende koplampen de "sealed-beams", die nu voor de verlichting zorgen, te zien.