Gudrun von
Dönsk kwam altijd uit Hodenfels am Schwiemler aangereisd, niet omdat ze daar
woonachtig was - ze woonde immers in Münster - maar omdat haar broer daar woonde en dan was ze ook weer voor
een jaar van hem af. Ze had sinds twee jaar het Duitse Geilenkirchen op
aanraden van Alida Weidema - Tochtig verruild voor het Friese Donkerbroek en
sprak sindsdien een aardig mondje Nederlands. Ze zei net tegen Philip Hengst
dat ze buitengewoon gesteld was op reinheid, en zuiverheid.
"Vanzelfsprekend", beaamde Philip, het kan in mijn beleveniswereld
nergens schoon genoeg zijn." "Weet U wat ik zo schlim vind, bedwantsen,
daar gruw ik zeer van". "Dat kan ik me levendig voorstellen."
"Die beestjes vindt men in elk hotel en het zou mij niet verrassen dat ze
ook tot hier in Oostenrijk zijn doorgedrongen en men kan er niets tegen maken.
Het is schrikkelijk, vindt u ook niet, heer Hengst? " Nou, heer Hengst
vond het ook, al had hij in zijn hele leven nog nooit een bedwants gezien.
"Weet u wat ik altijd doe zodra ik weder heim ben?" Philip Hengst luisterde.
"Ik was al mijn zaken, zelfs mijn onderwas, die ik niet eenmaal heb
aangehad." "En dat helpt?' vroeg de Philip Hengst.
"Zelfsverstandelijk", antwoordde Gudrun von Dönsk.
Het was hoofdzakelijk
prietpraat in de hotellobby waarmee ze iedere ochtend de tijd vulden, wachtend
op hun partners, de rest van de dag spraken de hotelgasten elkaar niet. Philip
Hengst wachtte op zijn vriendin Elsbeth van de Hunkering en Gudrun von Dönsk en
Hetty de Hond - van de Loops wachtten op Foekje Ruizinga en Alida Weidema -
Tochtig. Laatst genoemd kwartet zou zich vervolgens, de lange latten over de
schouder, naar de oefenpiste begeven waar skileraar Ulrich Stampfer hun nu al
voor het zevende jaar de grondbeginselen van het skiën trachtte bij te
brengen. Philip wilde met Elsbeth een tochtje met de Triumph maken naar
Hodensack am Bumsersee, er werd geen sneeuw verwacht, dus als het een beetje
meezat, zouden ze zelfs open kunnen rijden.