5.3.20

STRIJD 8

Nee, aan belletjes werd niet meer getrokken, tegenwoordig drukte je op knoppen en dat had hij ook nagelaten. Overal had hij nul op het rekwest gekregen, de Hobbedobbe zou, hoe hij er zich tegen verzette, worden gedempt en er zou zo'n akelig woonwijkje met rechte straatjes en miezerige woninkjes worden neergezet. Oerstallinga vloekte weer eens en  sloeg met zijn rechtervuist zo hard op het stuur dat hij een schuiver maakte, op het trottoir belandde en zich nauwelijks staande kon houden. Hij moest een daad stellen waar al die labbekakken niet omheen konden. Hij kon misschien  ergens een zeldzaam salamandertje vandaan halen en dat uitzetten,  maar vindt maar eens zo'n zeldzaam beestje. Nee, hij moest het anders aanpakken. Ze paf laten staan en  met een enorm schuldbesef overladen. Hij keerde zijn fiets en reed  naar de Hobbedobbe. Hij zou het tuig leren! Hij legde zijn fiets aan de rand van het water en liep de plas in. Het water kwam  tot zijn knieën.  Nu doorzetten. Niet zwemmen, gewoon blijven lopen. Het water was verrekte koud. Langzaam stappend verdween hij onder water...