In
of rond 1966 verliet Zwadder van Rijckeborstel de ornithologische
woongemeenschap van Carel Loohdfaeger. Hij was inmiddels in 1951 gehuwd
en zijn echtgenote Zambina van Vlokje had schoon genoeg van de strakke
leiding en het gedrag van Loohdfaeger. "De man deugde niet en van enig
fatsoenlijk dichtwerk was bij hem ook geen enkele sprake, hij was alleen
geïnteresseerd in het baltsgedrag van de
dwarsgekuifde kromteengaai en daaraan ontleende hij zijn eigen gedrag.
Hoe dikwijls hij me heeft lastiggevallen met het open- en dichtritsen
van zijn gulp, dat te vergelijken is met het koerfluiten van de
dwarsgekuifde kromteengaai, zou ik niet meer kunnen zeggen. Op zeker
moment was ik het zat en heb ik tegen Zwadder gezegd als ik nog één keer
die rits hoor dan ben ik weg en zo is het precies gegaan, ik ben met
ons dochterje Philippina, voor wie Loohdfaeger ook al geritst had,
weggevlucht naar mijn ouders in Tiel. Veertien dagen later heeft Zwadder
de woongemeenschap eveneens verlaten, overigens wel met achterlating
van al zijn dichtwerk, want dat was volgens Loohdfaeger gemeenschappelijk
bezit en mocht niet uit de boerderij in Herwijnen worden meegnomen.
Zwadder heeft daarna zijn hele Salmiakcyclus uit het hoofd moeten
herschrijven. Loohdfaeger is, ondanks het ontvangen van de Grote
Staatsprijs voor Consumentenpoëzie, hij schreef een bijkans onleesbaar
bundeltje gedichten over de geneugten van kwartelpaté, uit handen van
Eelco Brinkman, een enorme schoft."
Bovenstaande
regels las ik in een interview met Zambina van Rijckeborstel - van
Vlokje uit 1991 in de Herwijnse Koerier (waarin opgenomen De Bel van Herwijnen van 1837), dat gepubliceerd werd naar aanleiding van het overlijden van Carel Loohdfaeger.