2.8.08

Leeuwarden 5

Een blauwe maandag heb ik deeluitgemaakt van het kinderkoor van de Coöperatie, dat repeteerde in het hoofdgebouw aan de Oldegalileën, een woord dat steevast werd verbasterd tot Oldegaleien. Mijn lidmaatschap van dat koor heeft niet lang geduurd, trouwens tot de dag van vandaag wordt mijn leven gekenmerkt door korte lidmaatschappen van verenigingen, ik ben, volslagen anders dan mijn vader, geen clubman. In Leeuwarden was ik achtereenvolgens lid van de Padvinderij, de VCJC, de AJC en de NJN. Soms werd ik er door mijn ouders afgehaald, soms bedankte ik. Tot de eerste categorie behoren de Padvinderij en de NJN. Ik weet niet goed meer waarom ik de Padvinderij, die 's zaterdags samenkwam op het Hofplein, moest verlaten. Het enige dat ik me herinner is het touwgeknoop en het merkwaardige lied dat er gezongen werd: "Wij zijn rasechte Turken en roken Fatima". Van de NJN werd ik veel later lid, ik vond het leuk en wilde graag lid blijven, maar mijn moeder vond dat de bijeenkomsten te laat afgelopen waren. Tegen mijn moeder viel niet op te boksen, maar daar tegenover staat dat wat ik van de natuur weet van haar geleerd heb. Meestal leerde ik van haar de namen van vogels in het Fries en dat heeft later tot het volgende voorval geleid. Ik werd door biologieleraar Beekman aan de Rijkskweekschool in Den Haag uitgenodigd de vogels op een wandkaart te benoemen, dat ging me vlot af. Tot ik bij een vogel kwam, die ik "protter" noemde. Beekman vroeg: "Wat?" Ik: "Protter". Beekman: "Protter? Die vogel heet spreeuw!" Ik: "O, ja". Vervolgens heb ik hem uitgelegd waar het woord protter vandaan kwam.