24.12.15

Voor onder de kerstboom


Het was drie uur, niet ’s middags, maar ’s ochtends toen de kleine Krootje haar oogjes opendeed in het schamele bedje op de vliering van een landarbeidersstulpje in Fochteloo. Haar vader en moeder Harm en Stobbeltje Koker hadden haar de avond tevoren tijdens het zingen van "Hoe leid dit kindeke"-  goed ingepakt - te ruste gelegd. De herdertjes lagen net over de grens in Drente in het veld,  helaas hadden Luppe, Minze en Egge tijdens het tellen van de schapen ruzie gekregen en lag Luppe met gekloofde schedel op zijn  buik  op de koude grond met een driekwart geledigde kruik citroenjenever naast zich. Minze en Egge waren net van plan hun illegale vuurwerk af  te steken, toen aan de horizon vanuit de richting Oost-Stellingwerf een engel verscheen, bij nader inzien bleek  het Krootje, die na het openen van haar oogjes, deze op aarde voorgoed gesloten had, maar op weg naar de hemel ze weer wijd opende en beide handen uitstrekte naar Luppe die meteen, voornamelijk vanwege acute alcoholvergiftiging, het tijdelijke voor het eeuwige verwisselde. “Dat moet ons weer 'ebeur’n”,  mompelde Egge, die net van een ooi met de naam Itske afstapte. “Zal je ’n keer kerstemis vier’n, gaat Luppe de piep uut”. “Maar oe hebt daar flink aan biedroag’n”, zei Minze, “eerstens heb oe de jenever ‘ekocht en daarna heb oe ‘m de schedel ‘ekloofd omdat oe 68 skapen ‘eteld had en hij 69.” “’t Was altied donderen met Luppe”, zei Egge, zijn gulp dichtknopend. “Fient oe dat gek dan? Luppe kwam uut Donderen”, zei  Minze, terwijl hij de eerste superzevenklapper aanstak, waarna de schapen “Daar is uit ’s werelds duist’re wolken” aanhieven.