19.6.20

232

Marc de Caso (1893-1985) kwam na zijn opleiding aan de École Polytechnique in Parijs in dienst van de Franse Nord Compagnie om zich bezig te houden met de verbeteringen aan locomotieven, tenders en rijtuigen. Van zijn hand zijn de in 1928 geïntroduceerde geheel metalen rijtuigen, die de bijnaam "torpilles" kregen en tot 1936 gebouwd werden. De Caso ontwierp voor de het netwerk van de Nord rond Parijs een tenderlocomotief,  de 141T, waarvan 72 exemplaren werden gebouwd en waarvan de laatste exemplaren tot het stoomtijdperk rond Parijs eindigde, in dienst bleven. De Caso's magnum opus is echter de serie 232R, S en U (de T ontbreekt want die letter was voorbehouden aan tenderlocomotieven). De serie R verscheen niet meer in het kenmerkende bruin van de Nord, maar in 1940, na de samensmelting van de Franse spoorwegmaatschappijen in 1938, in het SNCF-groen. Bovenstaande foto toont een model van de 232R in zijn nadagen, in 1958 was er nog één van de drie gebouwde locs aanwezig in het depot La Chapelle. Het model veroorzaakte nogal wat zorgen, de basis is een door Jouef op de markt gebrachte 232U met een transkit van de firma Railway, oorspronkelijk had ik het geheel, na zorgvuldig afplakken van de wielen etc., in de primer gespoten om het door een vriend in de juiste kleur te laten spuiten, maar helaas die verf reageerde heel slecht op de primer, zodat de zaak weer moest worden schoongekrabt en uiteindelijk met de hand moest worden geschilderd en daarna geweathered*.
Na de 232R, waarvan drie exemplaren werden gebouwd, werden in 1940 en '41 vier 232S'n afgeleverd, die in plaats van een drie- een viercylinder hadden en wat was het mooi geweest als er na de oorlog met de bouw ervan was verder gegaan, maar  dat mocht niet zo zijn, uit de Verenigde Staten en uit Canada werden tussen 1945 en '47 1340 locomotieven van het type 141R geïmporteerd.  De 141R was een universeel inzetbare locomotief, zowel voor personen- als voor goederentreinen, terwijl de 232S  een luxe paardje was, bovendien zou de opkrabbelende Franse industrie niet in staat zijn geweest om zo'n enorme serie te bouwen. In Frankrijk werd maar een handjevol locomotieven gefabriceerd, zoals de 232S en de 241P, van laatstgenoemde serie verschenen tussen 1948 en '52 35 exemplaren op de rails. De zwanenzang van de Franse stoomlocomotief is voorbehouden aan de 232U-1 (geluid uitzetten!), in 1949 werd deze door de spoorwegmensen "La Divine" gedoopte viercylinderlocomotief afgeleverd, het was net als de S een viercylinder gekoppeld aan een 36B-tender. Van de door  Marc de Caso's ontwikkelde 232-serie werden uiteindelijk dus maar acht locomotieven gebouwd. Wie de U in het echt wil zien, reppe zich naar het schitterende spoorwegmuseum in Mulhouse, dat anders dan in Utrecht de bezoeker als volwassen beschouwt.