17.5.21

JAM


                                                                   

Nederlanders zijn in tegenstelling tot de Fransen nooit goede jammakers geweest. Vroeger had je, ik heb  het over zo'n zeventig jaar geleden een mierzoete, rodige drab met ondefinieerbare smaak in potjes met het opschrift "huishoudjam", alsof het bij broodbeleg om een schoonmaakmiddel ging. Aan de iets duurdere jam, "confiture" noemde men die, had men, al naar gelang het etiket aangaf, drie aardbeien, drie bosbessen of drie frambozen toegevoegd, die dreven bovenin en wanneer je als tweede gebruiker het potje benutte, at je, juist ja, huishoudjam en allesbehalve confiture en dan was er oranje smurrie in een even oranje bordpapieren beker waarin, oranjemarmelade heette te zitten, terwijl het net zo goed jam van aardappelschillen had kunnen zijn, waaraan men een kunstmatig sinaasappelsmaakje had toegevoegd, dat noemde de fabrikant "jam voor mannen". Bij gebrek aan beter, heb ik jarenlang die rommel als broodbeleg benut: er wordt veel over afzien gesproken, maar neem van mij dat dat afzien was en neem van mij eveneens aan dat er geen woord in het toekomstige regeeraccoord zal worden gezegd over enige verbetering: christelijke partijleiders hebben niets met jam, noch met ander broodbeleg, anders hadden ze net als de Grieken met hun feta, er voor gezorgd dat goudse kaas pas goudse kaas mocht heten als het uit Gouda, dan wel minimaal uit Nederland kwam. Van Rutte, een man met een uitgesproken Kipsleverworstgezicht, valt evenmin enig soelaas te verwachten, ook van Kaag, een type dat "dol" is op pindakaas met stukjes pinda, een mengsel dat ze ongetwijfeld "crunchy" noemt, is voor de echte jamliefhebber weinig hoop.