Het zou tot 1968 duren voordat er opnieuw leven in de Drentse poëzie viel te constateren, in dat jaar begon de uit Bronnegerveen afkomstige Godfried Blasfemicius in Assen onder de naam "De Rammenasser" een nieuw kwartaalblad met niet alleen gedichten van zijn hand maar ook met een overzicht van de Drentse dichtkunst door de eeuwen heen, beginnend met Gert van Garm, bijgenaamd de Schonkige die in 1530 o.a. in Anderen woonachtig was. Van hem zijn slechts een paar regels bewaard gebleven: "Ick Gert bynaemen de Sconcken, zeune mynes vaders Garm, scryf deze Eexterregelen. Hoe scoon is het Eexterveld by nachte, men solde sulks niet verwachte, so stil, so suver, dat ick huver en ick myne boks ophys opdatte ik nyt over myne klomppekens pys." Blasfemicius zelf moeten we in de hoek van de experimentelen zoeken, hij is typisch een kind van zijn tijd, zo citeert hij in het tweede nummer van "De Rammenasser", dat uitkwam bij uitgeverij Broekhoest in Orvelte, vijftien bladzijden uit het Asser telefoonboek onder de naam "Het Opgetuigde Tuig".