29.2.20

STRIJD 5

"Maar eh, Oerstallinga, ik denk dat we nu helaas een eind moeten maken aan ons gesprek. Nee, nee geen  dank voor het glaasje wodka,  graag gedaan  kerel, maar ik  krijg over drie minuten een  belangrijk gesprek uit Boedapest over mijn stallen in Székesfehérvár en je begrijpt dat ik daar even al mijn aandacht voor nodig heb, want ik heb een aanbieding gedaan om per week  tweeëneenhalfduizend varkens af te leveren aan een Hongaarse worstfirma, die ze gaat verwerken in paprikakolbasz, een speciale Hongaarse smulworst met de naam Orbán,  in de handel gebracht door een neef van  de  premier. Dit soort contacten zijn bijzonder waardevol, Oerstallinga, dat begrijp je, maar bijzonder aardig je gesproken te hebben en ik zou zeggen kom nog eens langs. Ik zal Agnieszka even roepen  dan kan die je uitlaten." Speestra klapte in zijn handen. 
Het duizelde hem toen hij wegfietste, zelfs het woord Hobbedobbe was niet gevallen. Het gesprek, nou ja gesprek? Speestra's redevoering was eigenlijk alleen maar over varkens gegaan en over de all dan niet empatische gevoelens van de Friezen voor de zwarte medemens. Leaver dea as slaef, hoe kwam je er godverdomme op? Moest hij wat  de Hobbedobbe betreft contact opnemen met de krant? Hij schudde zijn hoofd. Er was maar één krant en die was in het grijze verleden ook al eens fout geweest. Hij was bijna thuis toen hij gemeenteraadslid Sipke Fluimstra inhaalde, die riep: "Hé Oerstallinga, wat ik je vanmiddag nog vergeten heb te vertellen: het buurtje dat in de plaats van de Hobbedobbe komt gaat Obe Slotplantsoen heten, ter herinnering aan de man die de het standbeeld van de heilige drievuldigheid aan de gemeente heeft  geschonken en aan zijn kleinzoon bumperjumper Obe junior, zo jammerlijk omgekomen bij bumperjumpen in Leeuwarden. Het standbeeld van de drievuldigheid wordt er ook naar toe verplaatst. Je kunt de tekeningen inzien  op het gemeentehuis."
Hoe zei korporaal Jones het ook alweer? O, ja: "Don't panic. Don't panic." Er moest toch een manier zijn om het  onzalige plan stop te zetten. De Hobbedobbe moest hoe dan ook bewaard blijven. Dan bouwden ze het nieuwe wijkje  er maar omheen. Misschien moest hiij wel stickers laten maken. In het Nederlands dat wel, vanwege de Hollandse import in het dorp. En meteen daarop dacht hij: Staterinx, die man  uit  Soest, altijd in de weer voor de natuur. Dat hij daar niet eerder aan gedacht had. Misschien kwam het grijze paarlmoermotje wel voor in de Hobbedobbe? Of de vlakbuikgehoorndeneuspad? Hij noemde maar wat.  In elke geval wist  hij dat sommige wegen in Nederland niet waren aanglegd omdat er een zeldzame diersoort huisde of een plantje als het  dwarsgeweldehelmgras. Hij begon sneller te trappen. Op naar Staterinx en meteen met de deur in huis vallen en zich  niet het gedrag van Speestra laten welgevallen.