Nu met grof schuurpapier het verschil tussen randstedelingen en Friezen de laatste weken fors wordt opgewreven, zou het wellicht raadzaam zijn dat bijvoorbeeld de Friezen eens een Amsterdams telefoonboek raadplegen om te kunnen constateren hoeveel inwoners een Friese achternaam bezitten. Zo slecht moet het dus niet zijn om naar de randstad te verhuizen.
Ik kom tegelijkertijd op een zin die ik nooit helemaal
precies heb begrepen, alhoewel me het uiteindelijke
doel niet is ontgaan: het kaf van het koren te scheiden of beter nog
onderscheid te maken tussen bokken en geiten, want het gaat tenslotte om
ademende have. Verschil te maken tussen Friezen en niet-Friezen.
Bedoelde zin luidt: "Bûter, brea en griene tsiis wa 't dat net sizze kin
is gjin oprjochte Fries" (Boter, brood en groene kaas wie dat niet kan
zeggen is geen echte Fries). Ik begrijp die groene kaas niet, Friese
kaas is niet groen, maar is gevuld met krûdnagel en komyn. Volgens de
boeken zou Grutte Pier (1480-1520), ondermeer zeeschuimer, die de
Zuiderzee onveilig maakte, de bedenker van de zin zijn, schepen enterend
om, vervolgens aan boord klauterend, vermelde zin uit te schreeuwen en
wanneer men van kapitein tot koksmaat niet in staat bleek Grutte Pier na
te praten werd de bemanning een kopje kleiner gemaakt. Nu was
onthoofden destijds niet een ongebruikelijke handeling. Ook de na te
spreken volzin was niet origineel. Zo is er een zin met ongeveer
dezelfde inhoud overgeleverd uit een met de hand geschreven foliant die
het leven van Henri, chevalier de Val de Rappes beschrijft, afkomstig
uit Épernay, trok hij ter kruistocht, de tweede zoals later is
vastgesteld, na zijn echtgenote van een kuisheidsgordel te hebben
voorzien verdween hij in de richting van Jeruzalem om enige jaren later
terug te keren naar Leer in Oost-Friesland, waar hij de rest van zijn
dagen sleet als Ruprecht de Rampzalige, zonder overigens de sleutel van
zijn vrouws kuisheidsgordel naar Épernay te retourneren. een sleutel, die hij bij het pootjebaden
met een lokale schone in de Dode Zee was kwijtgeraakt, zodat er weinig
terug te sturen viel. Ruprecht zat intussen ook in Leer niet stil en
bezwangerde onder meer de gebochelde dochter van de waard van de lokale
herberg in Leer "Im Schwarzen Adebar"* een aantal malen, één van van hun
nazaten werd in 1934 Rottenführer bij de SA in Schwäbisch Gmünd. Uit
Ruprechts mond werd door de volijverige monnik Adelwulf - let wel ruim
drie eeuwen voor Grutte Pier - volgende zin opgetekend : "Butter, Broat
un Käs, wer dath nit seggen kann is nit kehn Freez". Nu was Ruprecht
allesbehave een Freez, maar klaarblijkelijk werd er in die dagen minder
op dergelijke nationalistische zaken gelet. Doch ook Ruprecht was
niet origineel, waarschijnlijk is hij op weg naar het Heilige land om de
Muzelmannen mores te leren door Beieren getrokken, want aldaar bestaat
de volgende zin om Beier en niet-Beier te onderscheiden "A Woasswürstchn
und nein Oaa, wa des ned frisst is koa Boar" (een witworstje en negen
eieren, wie dat niet vreet is geen Beier). Mogelijkerwijs zijn er nog
oudere zinnen om te onderzoeken of men met een landsman van doen heeft,
om bijvoorbeeld onderscheid te maken tussen Assyriërs en Babyloniërs,
uiteindelijk worden in die contreien nog steeds hoofden afgehakt.
*adebar oud-Duits, waar zowel het Nederlandse ooievaar als het Friese earrebarre aan zijn ontleend.