Lajos Immerhin woonde in Den Haag, ver van het strand. Het
kostte hem als hij naar Kijkduin fietste, met die verdomde helling aan het
eind, zeker drie kwartier, maar hij kwam er graag. Al was het alleen maar
om Duitsers te treiteren, die in alle vroegte, van de camping vlakbij, hun
kuilen voor de dag hadden gegraven, rond twaalf uur om te lunchen hun kuil
verlieten, die dan rap door Lajos en zijn vriendjes werd ingenomen. Bij
terugkeer van de Duitsers ontstond altijd een woordenstrijd, de Duitsers wilden
hun kuil terug. Dat konden ze vergeten: het strand was 'Holländisches Gebiet
und es gehört uns'.
Een poosje kwam hij er met een vriendinnetje, dat hij na een maand al weer aan de kant zette omdat ze aanmerking maakte op zijn kinderachtig gedrag: hij liep bijvoorbeeld graag met één voet in de goot, de andere op het trottoir. Wat een gezeur. Meiden hadden altijd wat te zanikken, terwijl er juist op hen van alles aan te merken viel: ze hielden altijd van de verkeerde muziek: van Pat Boone, Doris Day of Max van Praag en dergelijken, ze begrepen ook niets van zijn passie voor klerenhangers, fietsten met een slakkengang, terwijl wanneer hij voorstelde naar de Wassenaarse Slag te rijden, ze hun neus ophaalden: dat was veel en veel te ver.
Een poosje kwam hij er met een vriendinnetje, dat hij na een maand al weer aan de kant zette omdat ze aanmerking maakte op zijn kinderachtig gedrag: hij liep bijvoorbeeld graag met één voet in de goot, de andere op het trottoir. Wat een gezeur. Meiden hadden altijd wat te zanikken, terwijl er juist op hen van alles aan te merken viel: ze hielden altijd van de verkeerde muziek: van Pat Boone, Doris Day of Max van Praag en dergelijken, ze begrepen ook niets van zijn passie voor klerenhangers, fietsten met een slakkengang, terwijl wanneer hij voorstelde naar de Wassenaarse Slag te rijden, ze hun neus ophaalden: dat was veel en veel te ver.
Immerhin las graag. Hij had van jongsafaan heel wat boeken
verslonden of beter gezegd letterlijk kapot gelezen. Want iedere gelezen
bladzijde scheurde hij uit een boek en verkreukelde hij, bang dat een andere,
volgende lezer, hetzelfde plezier zou ondervinden. Het eerste boek, waarvan, tot
schrik van zijn ouders, alleen de kaft verbleef was - hoe treffend - Hector
Malots "Alleen op de wereld". De kleine Immerhin had inmiddels een
boekenkast vol lege banden. Nadat hij besloot bibliofiel te worden, had hij in
het begin alleen maar boeken met eenzaam in de titel verzameld, zoals
"Eenzaam avontuur" en "Eenzaam maar niet alleen", maar daar
was hij van teruggekomen: er verschenen doodsimpel te weinig boeken met dat
woord op de omslag. Toch maakte hij ieder keer een klein vreugdesprongetje,
wanneer hij weer zo'n boek ontdekte: "De eenzaamheid van de
priemgetallen" en "Oud en eenzaam" waren er een voorbeeld van.
Alle "eenzame" banden stonden ook in een apart kastje. In de kelder,
ergens ver weg uit hetzicht, bewaarde hij zijn kleine Winkler-Prinsencyclopedie
en zijn woordenboeken, want daarin had hij noodgewongen de gelezen bladzijden
laten zitten.
Toen zijn ouders hem lang geleden ieder jaar met
Sinterklaas een deeltje "Wie, Wat, Waar" hadden gegeven, had Immerhin
jr. ook daaruit na lezing iedere bladzijde verwijderd, maar hij kwam erachter
dat hij onmogelijk alles kon onthouden en hij naslagwerken, die compleet
waren, nodig had. Er was een enorme stampij onstaan toen de kleine Immerhin -
hij moet een jaar of tien geweest zijn - uit boeken, geleend bij de
plaatselijke openbare bibliotheek, na lezing ook daaruit de bladzijden begon te
scheuren en te verkreukelen. Zijn vader had vervolgens een forse
schadevergoeding moeten betalen, want slechts de kaft van een eerste druk van
A.D. Hildebrands "Bolke de Beer" was teruggebracht. Immerhin senior
was woedend thuisgekomen en had gevloekt: "Krijg de klere, kleine
verdommeling" en Immerhin jr. had een week lang kamerarrest gekregen.
Zonder boek! Krijg de kleren? Wat een rare uitdrukking, want hij had kleren genoeg.
Ze hingen allemaal keurig op hangertjes in de kast in zijn kamertje. Omdat er
niets te lezen viel, haalde Immerhin jr. zijn kleren uit de kast en bekeek de
hangertjes. Aha, nu viel er toch nog iets te lezen.
Inmiddels had hij nu, jaren later, een verzameling van 459
houten klerenhangers, allemaal voorzien van de naam van een vaak vooroorlogs
kledingmagazijn, hij had hangertjes uit Gorredijk, uit Goes en Schin op Geul,
om maar een paar zeldzame te noemen. Soms had hij er ééntje met een buitenlandse
verzamelaar kunnen ruilen, want Immerhin had ontdekt dat er in ons land maar
weinig klerenhangerverzamelaars waren, in Duitsland waren er veel meer, daar
was zelfs een vereniging van klerenhangerverzamelaars, net als in Engeland,
maar hij wilde alleen Nederlandse klerenhangers. In Houtigehage woonde ene
Hobbe Balkema, de enige andere Nederlandse verzamelaar, die hij kende en die
hij, nadat hij op Marktplaats een advertentie had gezet, ook had ontmoet. Ze hadden een afspraak gemaakt in de stationsrestauratie in Zwolle, waar ze
elkaar sindsdien ieder jaar op de laatste zaterdag in november ontmoetten om
elkaar hun jongste veroveringen te laten zien.