Een eeuw geleden waren grootstedelijke spoorwegstations tempels. Tempels
ten gerieve van de reiziger. Soms maakt zich een gevoel uit mijn jeugd
zich van mij meester, het verwachtingsvolle sentiment om op reis te
gaan en vervloek ik degenen die me dat gevoel ontnomen hebben. De
kruideniersmentaliteit, die zonder enige eerbied voor de bouwer van de
tempel het station verkwanseld heeft aan fastfoodgiganten en andere
neringdoenden. Iedere keer als ik in Parijs ben probeer ik minimaal een
half uur in het Gare de Lyon te zijn, de tempel van de P.L.M. In ons
land geeft alleen het Haagse Hollands Spoor me nog een fractie van het
verwachtingsvolle sentiment terug, het Amsterdamse Centraal Station ken
ik nu al meer dan dertig jaar als een plaats waar idioten zich ongestoord op het interieur konden uitleven en reizen tot een te verwaarlozen nevenactiviteit is gaan behoren. Het is alsof ik in een tijd leef
waarbij het uiterlijk belangrijker is dan de inhoud, wat er achter de
gevel gebeurt is volslagen onbelangrijk. De verkoop van een kopje
Starbuckskoffie schijnt voor de uitbaters van het station van meer
importantie dan de reis naar Zuidhorn of Brussel.