27.5.12

Kötlndreyer

Om te beginnen met een parafrase op een toentertijd bekend liedje - hoe hij heette ben ik vergeten -  het was iets smoezeligs, net als zijn gedrag: Kötalla, Kötlndreyer of Van de Keuteleire. Meteen, nadat hij bij ons in de buurt was komen wonen, gedroeg hij zich te populair. Hij deed bijvoorbeeld alsof hij me al jaren kende. Ik hou niet van dergelijke types. Dat komt ook door de oorlog, goed bevriende buren verrieden hun joodse buren op hetzelfde trapportaal en gewaarschuwd door mijn ouders begin ik elke kennismaking met de nodige portie argwaan. De rest van de buurt, een enkele uitzondering daargelaten, zwelgde in zijn aandacht en vierde zelfs feestjes met hem. Straatfeestjes, waar ik, ik geef het toe, toch al niet dol op ben, omdat ze in de regel niet verder gaan dan bierhijsen rond een barbeque. Kötlndreyer stelde zijn achtertuin beschikbaar en tot in de kleine uurtjes bleef het geroezemoes in mijn slaapkamer hoorbaar. De stemming in de buurt sloeg echter om toen Kötlndreyer in de net vermelde achtertuin een aan een rouwkamer herinnerend bouwwerk oprichtte, terwijl op loopafstand reeds een te goeder naam en faam bekend staand rouwcentrum gevestigd was. De buurt, die oorspronkelijk graag het glas met Kötlndreyer geheven had, liep te hoop en trachtte de bouw van de inktzwarte doos te stoppen. Ik begon het "Horst Wesselied" iets luider te zingen wanneer ik Kötlndreyer ontwaarde, want ik vind dat je het best je vijanden te lijf kunt gaan met de bij hen passende wanklanken. Dat zorgt voor optimale verwarring.  Ik herinner me, dat precies daarom Ischa Meijer ooit een optreden besloot in SS-uniform met de mededeling dat hij zich zo gekleed het allerbest voelde.