Bovenstaande foto maakte ik vanuit het studentenhuis "Solbakken" in Kopenhagen, waar ik logeerde. 's Zomers wanneer de studenten naar huis waren, deed het dienst als jeugdhotel. Uit het raam zag ik de beroemde Carlsbergbrouwerij. Dat is het fel verlichte gebouw links, met een spooraftakking waar een paar goederenwagens staan. Je kon met de trein, de S Tog, naar de stad en eindigde dan op het hoofdstation.
Allemaal wellicht niet zo heel belangrijk, maar ik had een missie, waar ik eerlijk gezegd nogal tegen opzag. Mijn vader had me namelijk een doos sigaren meegegeven voor een goede bekende van voor de oorlog, die inmiddels Deens minister-president was: H.C. Hansen. Ik had geprotesteerd, maar mijn vader had alle bezwaren van tafel geveegd en ik zat in "Solbakken" met een doos Nederlandse sigaren. Ik belde het ministerie, kreeg vermoedelijk een secretaris aan de telefoon, die me vertelde dat de premier in besprekingwas maar dat ik zou worden teruggebeld. Toen ik 's avonds in "Solbakken" terugkwam, heerste er enige opwinding: de minister-president had gebeld met de mededeling of ik de volgende middag met hem op het ministerie wilde komen lunchen.
Dat heb ik natuurlijk gedaan en H.C. Hansen was, zoals mijn vader me had voorspeld, een bijzonder aardige en heel gewone man. Achteraf heb ik me wel afgevraagd of een Deense jongeman in Den Haag op bezoek zo eenvoudig toegang tot onze minister-president zou hebben gehad. Ik vermoed van niet.
Allemaal wellicht niet zo heel belangrijk, maar ik had een missie, waar ik eerlijk gezegd nogal tegen opzag. Mijn vader had me namelijk een doos sigaren meegegeven voor een goede bekende van voor de oorlog, die inmiddels Deens minister-president was: H.C. Hansen. Ik had geprotesteerd, maar mijn vader had alle bezwaren van tafel geveegd en ik zat in "Solbakken" met een doos Nederlandse sigaren. Ik belde het ministerie, kreeg vermoedelijk een secretaris aan de telefoon, die me vertelde dat de premier in besprekingwas maar dat ik zou worden teruggebeld. Toen ik 's avonds in "Solbakken" terugkwam, heerste er enige opwinding: de minister-president had gebeld met de mededeling of ik de volgende middag met hem op het ministerie wilde komen lunchen.
Dat heb ik natuurlijk gedaan en H.C. Hansen was, zoals mijn vader me had voorspeld, een bijzonder aardige en heel gewone man. Achteraf heb ik me wel afgevraagd of een Deense jongeman in Den Haag op bezoek zo eenvoudig toegang tot onze minister-president zou hebben gehad. Ik vermoed van niet.