Twee dagen nadat mijn vader zijn ster - waarvoor overigens bij aanschaf textielpunten moesten worden ingeleverd - mocht aflleggen, schreef hij een brief "Aan den Heer Directeur van de Postcheque- en Girodienst, Spaarneplein 2, 's-Gravenhage". Klaarblijkelijk was hem op 9 december 1942 per schrijven - nr. J 791 afd. T - door dezelfde heer meegedeeld dat hij zijn girorekening 10565 niet meer mocht gebruiken. Op 30 juni meldt mijn vader dat Burgemeester B. Hopperus Buma van Smallingerland een brief heeft ontvangen van het Hoofd van de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters met de mededeling dat de Commissaris-Generaal voor Bestuur en Justitie heeft beslist dat mijn vader "de bekende davidsster" niet meer hoeft te dragen en mijn vader vraagt in zijn brief aan den Heer Directeur van de Postcheque- en Girodienst of hij zijn postrekening weer normaal mag gebruiken.
Toen mijn moeder begin 1993 overleed (mijn vader overleed dertig jaar eerder) vond ik alle correspondentie keurig in een map en nog altijd word ik woedend wanneer ik er kennis van neem.