Pierce-Arrow was één van de roemruchte P's aan het Amerikaanse autofirmament, de andere twee waren Peerless en Packard. Alle drie merken lang verdwenen. De fabriek, gestart door George N. Pierce in Buffalo (N.Y.) met het produceren van auto's, had de nodige faam verworven met het bouwen van fietsen en vogelkooien. In 1901 verscheen de eerste auto, met een De Dionmotor, twee jaar later werd aan de naam Pierce Arrow toegevoegd en in het volgende decennium ging Pierce-Arrow behoren tot het hoogste echelon van wat er in de Verenigde Staten op autogebied te koop was.
In 1921 stond bijvoorbeeld dit model 32 in de showroom van de dealers met, kenmerkend voor Pierce-Arrow sinds 1913, de koplampen in de spatborden, al was de auto voor traditiegetrouwen ook met losse koplampen leverbaar. Men hoefde, anders dan voorheen, niet te rekenen op een innovatief ontwerp, die periode was voorbij en toen in de tweede helft van de jaren twintig de concurrentie met acht- en twaalfcylinders zakte de verkoop in en in 1928 werd de fabriek onderdeel van Studebaker, terwijl de ontwerpafdeling zelfstandig zijn werk bleef doen.
In 1933, de fabriek was inmiddels weer losgekoppeld van Studebaker, dat failliet ging, verscheen de "Silver Arrow", een gestroomlijnde auto voor een belangrijk deel rustend op de principes van Paul Jaray, die daar overigens geen cent vergoeding voor kreeg.
De fabriek was inmiddels in handen van een aantal bankiers en zakenlieden maar de verkoop in 1933 viel tegen: 2152 wagens. In augustus 1934 werd faillisement aangevraagd, maar met behulp van bankiers en inwoners van Buffalo, kon in mei 1935 het werk, zij het met beduidend minder arbeiders, het werk in de fabriek worden hervat. Maar het bleek slechts uitstel, want eind 1937 ging Pierce-Arrow definitief dicht. De verliezen waren te hoog.