11.10.07

Fiechemann 13

Intussen heeft Fiechemanns sluitmossel weermaal verzegd en is zijn onderhoos ernst besmet geraden.
“Verdomd nog een maal”, vloekt hij, “zo kom ik niet vooraan. Hij hompelt naar het wasbekken om zich zuiver te maken.
Eckerstein slaat de koppen van de vrouwdirektorin en de krankenzuster tesamen. De wijfstukken schreien uit volle keel. De aard en wijze waarop Eckerstein het maakt, moet ook gruwzaam wee doen. Eckerstein grenst breed. Alles maakt zelfverstandelijk ontzettelijk alarm en blijft in het overige deel van het oudersthuis niet onopgemerkt zodat iederman die benen en raderen heeft zich in de deuropening drangt.