17.10.07

Fiechemann 17

Het donkert en geen geld in de tas, nog niet maar een grootje, maakt het leven niet aangenamer. Hij kijkt naar de schouwvensters, vooral een heeft het hem aangedaan: een vlezerij vol worsten en schenken. Het maakt hem hongerig. Hoe graag mocht hij een stuk zwartbrood met landschenken verspijzen. "Waarheen? Waarheen?" Hij loopt de vlezerij heenin: “Kunt U wellicht zeggen waar ik de heilsarmee vinden kan”. De vlezer kijkt nog niet maal op: “Pak je, jij oude, mieze bedeler. Het geeft te veel van jullie soort. Niet arbeiden en durend de hand ophouden. Weg van hier!”
“Ik mocht bloot weten waar ik het heilsleger vinden durf.”
“Hou af en komt hier nooitmaals terug.”