24.11.13

Potifar 5

 
"Neander wil neu-neu-neu-neukertjes doen", klonk het overluid.
Uiterst genant. De Grote Boentoet vroeg zich af wie Neander Thahlmann uitgenodigd had, keek de tafels rond en vroeg Pinus: "Enig idee hoe die man hier is binnengekomen?"
"Iedere gast is door u persoonlijk benaderd, Grote Boentoet."
"Weet je dat heel zeker, Pinus?"
"Nou en of, Grote Boentoet, u bent de grote leider, zonder u zijn we niets, nietige stofjes gewaaid door de wind, waterdruppels weggevaagd door een ruitenwisser op de voorruit van een Fiat 500, scheten die niet waard zijn opgesnoven te worden, vlooien in de pels van een labradoodle, mottengaatjes in de boerka van zo'n verdoemde moslima, ongescheten stront van een ..."
"Ja, het is al goed, draag Potifar op die man samen met Katskelia, die weer eens volledig gefaald heeft, het restaurant uit te werken. Laat Potifar een taxi bellen.
Potifar liep met de smoor in, want er was nu gerede kans dat hij het hoofdgerecht, wildzwijn met vlierbessenbavarois, zou missen, naar de keuken en vroeg om een telefoonboek.
Maar in de wijde omgeving bleek geen taxi te krijgen.
Het angstzweet brak Potifar uit, want als hij geen taxi voor Neander en Katskelia kon regelen, dan kwam er opnieuw een rood streepje achter zijn naam te staan in het boek dat de Grote Boentoet over alle fractieleden bijhield en dat zou voor hem vandaag het zoveelste zijn. Bovendien had Pinus hem niet verteld waar de taxi Neander en Katskelia naar toe moest brengen, naar het dichtstbijzijnde station, naar Den Haag, naar Amsterdam? Potifar ging naar binnen en zag dat iedereen zat te schransen. Hij aarzelde, maar liep toch naar de Grote Boentoet. "Grote Boentoet", begon hij. Maar deze reageerde met "Nu even niet Poti, ik voer net een interessant gesprek met de heer Schoonbroertje over het linksche tuig en misschien heb je het niet gezien: ik zit te eten! Als je wat te zeuren hebt omdat het vlees niet gaar is of de vlierbessenbavarois niet naar je zin, ga naar Pinus, maar voor de zoveelste keer donder uit mijn ogen!" Potifar liep naar de andere kant van de tafel waar Pinus Stabberzdrond met volle mond verkondigde dat hij persoonlijk niets tegen kunst had, hij kon een goed gepenseeld heidelandschapje en een walsje van Strauss gespeeld door het orkest van André Rieu op hun tijd best waarderen. "Pinus", begon Potifar aarzelend, "er is hier in de buurt nergens een taxi te krijgen." "Wat, geen taxi?" "Dan huur je maar ergens een auto en rij je dat stel zelf naar huis, Potifar. Toon toch eens wat eigen initiatief kerel! Ik begrijp niet dat de Grote Boentoet jou in onze fractie heeft toegelaten. Bah!" "Maar het ontbreken van eigen initiatief is juist de reden waarom we in de fractie gekozen zijn!", mompelde Potifar. Pinus deed net of hij niets gehoord had  en zei:  "Weet je waar ik ook zo van genieten kan is een mooi musicalletje zoals Urine Town."
"Een goede film is anders ook nooit weg", vulde Stoffy Kamilliaan aan, "eergisteravond heb ik nog genoten van 'New Kids Turbo'. Wat een fantastisch leuke film."
"O, je bedoelt die kutfilm. Nou.... ja, je begrijpt wat ik bedoel", zei Pinus.
"'New Kids Turbo' moet een film zijn vol echt Brabantse humor, daar ben ik als Limburger wel eens jaloers op", zei Tuinhekje, terwijl hij een stukje bavarois van zijn bovenlip likte.
"Precies", zei Pinus, "en dan houdt zo'n grachtengordelmarionet als Freek de Jonge nog vol dat wij iets tegen kunst zouden hebben, terwijl de Grote Boentoet nota bene alle Courths-Mahlers in zijn boekenkast heeft staan".
"Maar die De Jonge hoort toch bij het linksche tuig, is het niet?", vroeg Stoffy.
"Natuurlijk hoort hij bij het linksche tuig" antwoordde Pinus.
"Een zeer irritante man", vond Tuinhekje, "die overal een mening over meent te moeten hebben en waarom eigenlijk?"
"Ja, zoiets begrijp ik ook niet. Alleen echt erudiete geesten als Jopie Schoonbroertje kunnen zich dat veroorloven", vulde Pinus aan.
"Ik heb gister 'Linda', het boek' gekocht. Prachtig, prachtig! Ik had al een abonnement op het blad. Het gezeur dat wij niet van kunst zouden houden is dus volstrekt belachelijk", zei Stoffy.
Inmiddels was Potifar naar buiten gelopen op zoek naar Katskelia en Neander, maar hij vond alleen Katskelia.
"Waar heb je verdomme Neander gelaten?" riep Potifar.
"Waar ik hem heb gelaten? Die zak is gewoon weggelopen. Ik ben die vents babysit niet."
"Nou daar zijn we dan mooi klaar mee, ik hoor de Grote Boentoet al te keer gaan."
"Mooi niet tegen mij, ik hoefde hem alleen maar te voeren, jij moest een taxi zoeken!"
"Toch ga jij maar aan de grote Boentoet vertellen dat Neander is weggelopen."
"Helemaal niet!"
"Helemaal wel!"
Uiteindelijk ging Katskelia naar binnen, omdat Potifar pontificaal op een besneeuwde stoel op het terras van het restaurant was gaan zitten. "Grote Boentoet', begon Katskelia, maar die reageerde narrig omdat hij, behalve Jopie Schoonbroertje televisienieuwsmogol Krepptrett de Ruche in het gesprek over linksch tuig had betrokken. "Hoe vaak moet ik jullie nog zeggen dat ik alleen gestoord wil worden als mijn ouderlijke woning in Venlo door het stijgende Maaswater dreigt onder te lopen of iemand van de hier aanwezigen zich laat omkopen om voor een nieuwe missie naar Mali te stemmen. En meteen tegen Jopie en Krepptrett: "Jullie zien nu duidelijk dat ik alles alleen moet doen, het ontbreekt er nog maar aan, dat ik, alsof  ik werk in een kinderdagverblijf, hun konten moet vegen en hun broeken op moet hijsen."
Jopie en Krepptrett knikten begrijpend.
Neander stampte inmiddels door de sneeuw en zong op de melodie van “Schwarzbraun ist die Haselnuss” een zelfgeschreven ode aan Neander von Schlummpfer.
"Hier komt groot gelazer van", zei Potifar tegen Katskelia, toen die weer buiten verscheen. "Ik hoor de Grote Boentoet al te keer gaan. We zullen Neander moeten gaan zoeken, gelukkig is er verse sneeuw gevallen, dus het moet niet moeilijk zijn zijn spoor te volgen."
"Jij liever dan ik, ik heb sinds het rodelen van van middag nog steeds natte voeten."
"Wat heb je liever een donderpreek van de Grote Boentoet of een paar doorweekte voeten?"
"Goed, goed ik ga al mee."
Neander was inmiddels in een villawijkje beland en aan het zeventiende couplet van de ode aan zijn grote vriend Neander von Schlummpfer begonnen. Hij had Von Schlummpfers interviewtechniek al bezongen, zijn kijk op het mensdom in het algemeen en het jodendom in het bijzonder, zijn schrijftalent, zijn visie op de Islam en was nu bezig zijn cinematografische gaven luidkeels te vereren, toen hij werd ingehaald door een politiebusje. Beide agenten stapten uit, pakten een luidkeels protesterende Neander vast en zetten hem achterin het voertuig.
"Dat gaat zo maar niet, weten jullie wel wie ik ben? Ik ben de grappigste columnist van Nederland! Neander Thahlmann is de naam."
"Al was u Geert Wilders, wij kregen een telefoontje over iemand met openbare dronkenschap en het lijkt ons dat u aan die omschrijving voldoet."
"Ik zong een lied over mijn grote, vermoorde vriend Neander von Schlummpfer, maar daar zullen jullie in deze negorij wel nooit van gehoord hebben."
"Al zong u 'Grote God, wij loven u', u verstoort de rust."
"Godverdomme, dat heb ik weer", schreeuwde Neander, terwijl het politiebusje wegreed.
Katskelia en Potifar ploeterden mopperend in de voetstappen van Neander door de sneeuw. Het was minder eenvoudig dan Potifar gedacht had, want hier en daar waren Neanders sporen verdwenen omdat bewoners van het villawijkje hun labradoodles hadden uitgelaten, dus duurde het ruim anderhalf uur voordat Katskelia en Poitfar op de plaats kwamen waar Neander door de agenten was meegenomen.