Ooit, eind jaren vijftig werkte ik een zomervakantie bij V&D in Den Haag, destijds een florerend bedrijf. Ik werkte op de decoratieafdeling, waar ik als aankomend onderwijzer een uitzondering was. Ik kan me met de beste wil van de wereld maar drie namen van collega's herinneren: Van der Plas, Van Zanen en Piet van den Heuvel. Met laatstgenoemde heb ik nog een tijdje contact gehouden en nog altijd valt zijn pseudoniem Napaku (elf jaar na zijn dood) her en der op Haagse muren te ontdekken. Piet hield net als ik van moderne jazz en we mochten graag met de mond een en ander imiteren tot er een ledinggevende op het tapijt verscheen. Blote etalagepoppen waren bij V&D verboden en dus moesten de vensters worden afgeplakt, daartoe reden we met een karretje op maandagochtend, de winkel was dan gesloten, o.a. over de tapijtafdeling naar de kasten in de Spuistraat. Dat deden we we met grote snelheid en het liefst met één van ons in het wagentje, de ander duwend. Op zeker moment kreeg ik de vererende opdracht een bar te ontwerpen, nee, niet om ergens in de winkel of in een etalage te plaatsen, maar voor één van de kinderen Vroom, maar het ook één van de kinderen Dreesmann zijn geweest, die een feestje gaf. Toen ik vanmorgen hoorde dat V&D dreigt onder te gaan dacht ik ook aan Henk(?) van der Plas, met wie ik urenlang houten latten geel heb staan schilderen, waarbij Henk(?) voortdurend iets dat meer leek op geil dan op geel uitriep.