"Dit is geen leven", mompelde Katrien "na de dood", terwijl ze langzaam weer bij haar positieven kwam. Ze probeerde te gaan staan, toen de bromscooter van kapelaan Vincentius Unzigmann, oorspronkelijk afkomstig uit het Brabantse Ulicoten, die juist het laatste oliesel aan een parochiaan in Nes had toegediend, naast haar stopte en vroeg: "Waarom zijt ge bebloed en onbedekt? Naakt, mag ik wel zeggen, ge zijt toch niet Zelikah, Potifars vrouw, zo laat nog onderweg? Ik kan u kond doen dat ge in deze Friese uithoek Jozef niet zult treffen". "Jezus", zei Katrien. "Nee, nee," zo moogt ge mij niet aanspreken", was Unzigmanns antwoord. "Ik ben opgestaan", zei Katrien. "Welnee, ge zijt nog niet geheel herrezen, kom ik zal u helpen" en hij greep Katrien onder de rechterarm. "Dat bedoel ik niet", zei Katrien, "ik ben uit het graf herrezen". "Jezus Christus", zei Unzigmann en zijn mond viel open.