5.5.15

Poëzie 2

 
In of rond 1966 verliet Zwadder van Rijckeborstel de woongemeenschap rond Carel Lohdfaeger, hij was in 1953 gehuwd en zijn echtgenote Zambyntje Kwakernaak had genoeg van de strakke leiding en het gedrag van Lohdfaeger. "De man deugde niet en van enig fatsoenlijk dichtwerk was bij hem bovendien geen sprake, hij was alleen geinteresseerd in het baltsgedrag van de bonte kromteengaai en zo'n zelfde gedrag zag  je bij hem. Hoe vaak hij me lastig heeft gevallen met het open- en dichtritsen van zijn gulp, dat te vergelijken is met het koerfluiten van de bonte kromteengaai, zou ik niet meer kunnen zeggen. Op zeker moment was ik het zat en heb ik tegen Zwadder gezegd als ik nog een keer die rits hoor dan ben ik weg en zo is het precies gegaan, ik ben met onze dochter Philippina, tegen wie Lohdfaeger ook al geritst had, weggevlucht naar mijn ouders in Tiel. Veertien dagen later heeft Zwadder de woongemeenschap eveneens verlaten, overigens wel met achterlating van al zijn dichtwerk, want dat was volgens Lohdfaeger gemeenschappelijk bezit en mocht daarom niet uit  de boerderij in Herwijnen worden meegenomen, Zwadder heeft daarna zijn hele salmiakcyclus uit het hoofd moeten herschrijven. Lohdfaeger is ondanks het ontvangen van de grote staatsprijs voor consumentenpoëzie, hij schreef een bijkans onverkoopbaar bundeltje over de geneugten van gestoomde kwartelpaté, uit handen van Gerrit Zalm, een schoft." Bovenstaand verhaal las ik in een interview met Zambyntje van Rijckeborstel - Kwakernaak uit 1991 in de Herwijnse Koerier (waarin opgenomen De Courant voor Herwijnen van 1837), dat gepubliceerd werd naar aanleiding van het overlijden van Carel Lohdfaeger. 
Vrijdagmiddag j.l. snel even naar de boekenmarkt op het Spui in Amsterdam en gevraagd en gezocht naar het bekroonde werk van Carel Lohdfaeger. Dat viel waarachtig niet mee, want ik had, behalve dat het boek over de geneugten van kwartelpaté ging, geen idee van de titel van het  boek, tot iemand, die toevallig naast me stond, uitkomst bracht: “O, u bedoelt “De eikenhouten canapé”, daar heeft Lohdfaeger inderdaad eind jaren tachtig  een prijs voor gekregen.” Dat vereenvoudigde het zoeken aanmerkelijk en twintig minuten later had ik een exemplaar van het boekje in handen, nota bene met een krantenknipsel met een uittreksel uit het juryrapport, weliswaar voorgezeten door Gerrit Zalm, die ook de prijs van f.175,- uitreikte, maar ook de namen van de andere juryleden voor de staatsprijs “consumentenpoëzie” werden vermeld: Greetje Gabardin-Regenjas, Rein Kruimel, Bonno Schroefsma en Willem Nimmerboos, een kwartet Tweede Kamerleden, dat destijds furore maakte vanwege de enorme belezenheid. In het juryrapport werd Lohdfaegers taalvirtuositeit geprezen met name door het opwekken van eetlust, als voorbeeld werd het gedicht “Kwartel met stoofpeertjes” geprezen, dat ik vervolgens snel  heb opgezocht  in “De eikenhouten canapé” en hier laat volgen: 
“Plonkerdieplonkklonk, plonk,
De kwartel spartelt, de stoofpeer
 Gnuift, hoe heerlijk, 
De kwartel gnuift, 
De stoofpeer spartelt, 
Ik eet, 
De stoofpeer, 
De kwartel,
Ik gnuif. 
Dag  kwartel.
Welterusten stoofpeer. 
Het smaakt naar meer.” 
Kort na de prijsuitreiking werd  Lohdfaeger getroffen door het Spiegelsyndroom van Wroclawsky dat lijders eraan dwingt woorden omgekeerd te noteren, zodat bijvoorbeeld de eindstrofen van "Kwartel met stoofpeertjes" als volgt door Lohdfaeger moesten worden genoteerd om door de poëzieliefhebber correct te worden gelezen: "ki tee, ed reepfoots, ed letrawk, ki fiung. Gad letrawk. NetsuretleW reepfoots. Teh tkaams raan reem?" Met name zijn laatste jaren kon Carel Lohdfaeger in relatieve welstand doorbrengen, de oorzaak was m.i. niet de kwaliteit van zijn poëzie maar het Spiegelsyndroom van Wroclawsky, dat zorgde voor een hype onder de dichters in de Tielerwaard, veel van hen, niet behept met het syndroom, begonnen, zonder enige noodzaak, eveneens woord voor woord in hun dichtwerken om te keren en Lohdfaeger als hun grote goeroe te beschouwen. Ieder jaar werd in Herwijnen op 23 juni een Carel Lohdfaegerdag georganiseerd, waarbij hij met een Mercedes 230SL van huis werd gehaald en via  Zworrelstraat en Sluimerskamp naar De Strobbel werd gereden, waar tot in de zeer vroege uurtjes, onder het genot van het eten van een aan het spit geroosterd speenvarken en het drinken van zogenaamde bubbels, keer op keer uit  "De eikenhouten canapé" werd voorgedragen. Voor Lohdfaeger zelf was een apart vuur aangestoken met een grote bakplaat waarop tientallen kwartels, die levend waren aangevoerd,  werden gebraden, terwijl de dames van het gezelschap - en dat was een vereiste - verkleed als stoofpeer, en met namen als Angela Gieser-Wildeman, Brigitte Gieser-Wildeman en Veronika Gieser-Wildeman ieder half uur vaderlandse liederen als "Ferme jongens, stoere knapen" en "Alle man van Neerlands stam" zongen, begeleid door het combo van Carel Lohdfaegers zoon Kaftan, dat voor het vriendenprijsje van 2500 gulden optrad. 
Terwijl Zwadder van Rijckeborstel tot zijn dood in 1971 geijverd had voor toelating tot het jaarlijkse boekenbal was het hem nooit gelukt een kaartje te bemachtigen, hij had zich iedere boekenweek verschrikkelijk opgewonden en vond dat hem groot onrecht werd aangedaan: "Iedere imbeciel die een floddergeschrift over voetballers in de Drentse vierde klasse samenstelt wordt toegelaten, maar een serieus poeët wordt de deur geweigerd, typisch Nederland waar serieuze kunstenaars zoals ik met de nek worden aangekeken." Het was maar goed dat Zwadder de laten jaren tachtig niet meebeleefde toen Carel Lohdfaeger danzkij het Spiegelsyndroom van Wroclawsky triomfen vierde en in 1988 met een lauwerkrans (snarkrewual) getooid de Amsterdamse Stadsschouwburg betrad. Lohdfager had zelfs een dansje gemaakt, al was het noodgedongen bij een solo gebleven omdat hij per abuis, hij was rond twaalf uur al redelijk in de olie (kjileder ni de eilo), Harry Mulisch ten dans had genood, die op stel en sprong geïnformeerd had wie die lachwekkende met een lauwerkrans getooide dorpeling wel mocht zijn en zich had beklaagd over het feit dat naast hem klaarblijkelijk iedereen maar werd uitgenodigd.