2.8.15

Marianne Oswald

Marianne Oswald (1901-1985) heette in  werkelijkheid Sarah Alice Bloch, ze werd in wat toen Saargemünd heette - want Lotharingen was tussen 1871 en 1918 Duits - en nu Sarreguemines, geboren als dochter van Joodse immigranten uit Polen. Ze verloor haar ouders jong en werd in 1917 naar een kostschool in München gestuurd. Drie jaar later is ze in Berlijn waar ze in cabarets optreedt tot in 1931 het antisemitisme te virulent wordt en ze uitwijkt naar Parijs. Haar voordracht is duidelijk geënt op de Duitse stijl uit de jaren twintig, zij is ook degeen die  liederen uit "Die Dreigroschenoper" (in het Frans vertaald) in Parijs introduceert. Haar wat ruwe stem trekt de aandacht en in 1932 maakt ze haar eerste grammofoonplaat, om meteen daarop door de directeur van Columbia Records France  te worden opgemerkt, hetgeen resulteert in "La complainte de Kesoubah". Jean Cocteau schrijft "Anna la bonne" voor haar en wanneer Marianne door notoire antisemieten van het toneel wordt geschreeuwd komt de dichter Jacques Prévert voor haar op en dat resulteert in een jarenlange samenwerking. Prévert schrijft o.a. "La chasse à l'enfant" voor haar, geïnspireerd op de sadistische behandeling van kinderen door bewakers in de gevangenis in Belle-Ile-en-Mer. In 1939 vertrekt ze naar Amerika, waar ze tot 1946 zal blijven en in de jaren daarna onderwerp wordt van een serie radioprogramma's gepresenteerd door Cocteau, Camus en anderen. Marianne zong Préverts "Les Feuilles Mortes" in het Duits ("Das trockene Laub") en "Mon oncle a tout repeint" met muziek van Hanns Eisler.