6.2.09

Leeuwarden c

Over de Kelders, via een verlaten Nieuwstad, loop ik in de richting van het Historisch Cenrum Leeuwarden aan de Groeneweg, maar ik moet zoveel tijd doodslaan, dat ik besluit een flinke omweg te maken en ik ga via de Noordersingel en de Wissesdwinger, waar eens mijn school stond, opweg. Ik hoop dat ik een paar oudklasgenoten zal ontmoeten, mar het mag niet zo zijn. Ik lees een stuk van mijn herinneringen, die eerder op dit blog verschenen en nu worden afgedrukt in het historisch tijdschrift 'Leovardia'. Maar ik begin met een vraag: hoe komt het dat ik, die slechts zeveneneenhalf jaar in Leeuwarden woonde, toch besmet ben met dat typische Leeuwarder virus, dat nostagie en 'oral history' heet. Achteraf vraag ik me af of ik soms in mijn lezinkje en bij de beantwoording van mijn vragen niet te streng was. Niet voor mezelf, maar voor die aardige mensen in de zaal. Maar ik loop er al zo lang meerond. Boosheid over hoe er na de oorlog over Joden werd geschreven en gesproken. Vaak neerbuigend over 'dat verdwenen volkje bij de Put'. Mijn vader was er lang geleden een van. Hij werd geboren in de Zuupsteeg, maar ontworstelde zich, zonder veel formele scholing, aan zijn achtergrond. Maar helaas waren er Leeuwarders, die meenden hem eraan te moeten herinneren. Na de oorlog stond mijn vader op het podium van de 'Harmonie' en sprak. Hij had een hand in zijn zak, ik weet waarom, met twee handen in de lucht, lijkt het er soms op alsof we trachten op te stijgen. Mijn moeder zat in de zaal en hoorde iemand (van wie ik de naam hier niet zal noemen, maar neem van mij aan, dat hij notabel was) luidop zeggen: 'Daar moet je nou typisch Jood voor zijn om met je hand in je zak een toespraak te houden'. Mijn moeder werd razend en eiste dat de man zijn excuses aanbood. Dat was slechts een incident, maar er waren er meer en woensdagavond heb ik er een aantal opgesomd.