11.1.11

Potifar 24

"Hier komt groot gelazer van", zei Potifar tegen Katskelia, toen die weer buiten verscheen. "Ik hoor de Grote Boentoet al te keer gaan. We zullen Neander moeten gaan zoeken, gelukkig is er verse sneeuw gevallen, dus het moet niet moeilijk zijn zijn spoor te volgen."
"Jij liever dan ik, ik heb sinds het rodelen van van middag nog steeds natte voeten."
"Wat heb je liever een donderpreek van de Grote Boentoet of een paar doorweekte voeten?"
"Goed, goed ik ga al mee."
Neander was inmiddels in een villawijkje beland en aan het zeventiende couplet van de ode aan zijn grote vriend Neander von Schlummpfer begonnen. Hij had Von Schlummpfers interviewtechniek al bezongen, zijn kijk op het mensdom in het algemeen en het jodendom in het bijzonder, zijn schrijftalent, zijn visie op de Islam en was nu bezig zijn cinematografische gaven luidkeels te vereren, toen hij werd ingehaald door een politiebusje. Beide agenten stapten uit, pakten een luidkeels protesterende Neander vast en zetten hem achterin het voertuig.
"Dat gaat zo maar niet, weten jullie wel wie ik ben? Ik ben de grappigste columnist van Nederland! Neander Thahlmann is de naam."
"Al was u Geert Wilders, wij kregen een telefoontje over iemand met openbare dronkenschap en het lijkt ons dat u aan die omschrijving voldoet."
"Ik zong een lied over mijn grote, vermoorde vriend Neander von Schlummpfer, maar daar zullen jullie in deze negorij wel nooit van gehoord hebben."
"Al zong u 'Grote God, wij loven u', u verstoort de rust."
"Godverdomme, dat heb ik weer", schreeuwde Neander, terwijl het politiebusje wegreed.
Katskelia en Potifar ploeterden mopperend in de voetstappen van Neander door de sneeuw. Het was minder eenvoudig dan Potifar gedacht had, want hier en daar waren Neanders sporen verdwenen omdat bewoners van het villawijkje hun labradoodles hadden uitgelaten, dus duurde het ruim anderhalf uur voordat Katskelia en Poitfar op de plaats kwamen waar Neander door de agenten was meegenomen.