17.2.11

Potifar 54

Hij nam zijn - wat hij het anti-moslim - repertoire noemde, nog eens door. Wie kon hem verslaan wat kennis van de vaderlandse liederenschat betreft? Niemand toch? Kotskeeltje zeker niet en als de Grote Boentoet zou bellen, zou hij hem toezingen: "Wien Neerlandsch bloed door d' aad'ren vloeit, wien 't hart klopt fier en vrij, wie voor zijn volk van liefde gloeit, verheff' den zang als wij, hij roem' met allen welgezind, den onverbreekb'ren band" en hij zou er op eigen vuist de woorden: "die Neêrland en de Boentoet bindt, Boentoet en vaderland, Boentoet en vaderland" toevoegen. Dat zou het hart van de leider voor hem, voor Potifar, doen gloeien. De Grote Boentoet zou zelfs om vergiffenis vragen en hem als voorbeeld voor de fractie stellen en de Grote Boentoet zou Katskelia besttraffen. Was hij niet niet de Grote Boentoets meest betrouwbare knecht en dienaar t'aller stond? Hij droogde zich af en nam een schone pyama van het de vorige ochtend nog door de Grote Boentoet geinspecteerde stapeltje. Hij was doodmoe en ging na meer dan een etmaal op de been te zijn geweest eindelijk naar bed. Met een tevreden glimlacht stak hij zijn rechterduim in de mond en sliep in.