Ik heb verschrikkelijke buikpijn als ik uit school kom. Ik ga niet naar huis, maar moet naar een zus van mijn moeder, want daar heb ik met mijn moeder afgesproken. We gaan meteen naar ons huis. De gang erheen is een martelgang. De dokter wordt gebeld. Als ik verhoging heb is het blindedarmontsteking. Ik heb geen koorts. Maar de pijn houdt aan. De dokter komt opnieuw. Pas als er verhoging is kan hij actie ondernemen. Eindelijk 's morgens vroeg heb ik koorts. De dokter belt een ambulance en ik ga naar het Bonifaciushospitaal. Later hoor ik dat ze niet veel langer met de operatie hadden moeten wachten, want anders waren er complicaties geweest. De verpleegsters zijn allemaal nonnetjes. Allemaal met kappen. Er zijn aardige en minder aardige. De pijn in mijn buik is weg, maar ik kan niet lachen, want dat doet zeer. Ik maak in het ziekenhuisbed op een stuk karton een schilderij met tandpasta.