23.9.14

Bolleboos

Ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan van de dikke van Dale is bolleboos als Nederlands mooiste woord gekozen. Het is een leenwoord dat via het jiddisj uit het hebreeuws in het nederlands is beland en woorden die via via in onze taal zijn  opgenomen krijgen vaak een andere betekenis dan die in de oorspronkelijke taal. In "Het Joodsch in Nederland" van Voorzanger en Polak uit 1915 vind ik bolleboos zie balboos. Het aan bolleboos voorafgaande woord is het in onbruik geraakte bollebof dat de baas, Commissaris van Politie, Directeur van 'n gevangenis, kostbaas of kastelein betekende. Bij balboos staat zie ba'al habaït, geïmmatriculeerd lid der gemeente; gezinshoofd; iemand , die den eersten rang bekleedt. Onder ba'al habaït staat heer des huizes, hoofd van het gezin. Er bestond honderd jaar geleden ook een vrouwelijke vorm van balboos: balbooste. Een eeuw geleden betekende bolleboos dus iets anders dan wij er nu onder verstaan. Ik haal er daarom "Jerosche" Jiddische spreekwoorden en zegswijze uit het Nederlandse taalgebied uit 1970 van Beem bij. Bolleboos krijgt geen eigen lemma, maar we vinden het onder chotspe: "Wie meer chotspe, wie meer bemasel Hoe brutaler, hoe meer geluksvogel. Bal (ba'al) in verschillende samenstellingen (...) o.a. in balbojes-balboos. Hebreeuws  ba'al habajiet = heer des huizes, lid van de gemeente, die inkoopgeld betaald heeft, tot de beter gesitueerden behoort. In de vorm bolleboos overgegaan in de Nederlandse volkstaal". In Beem "Resten van een taal", Woordenboekje van het Nederlandse Jiddisch (3e ongewijzigde druk uit 1992), vinden we bolleboos, iemand die bijzonder flink of begaafd is, in het nld. overgegaan z. balboos. Zo kent iedereen anno 2014 het woord bolleboos: iemand die bijzonder flink of begaafd is.