Automobielmusea onstaan vaak door de verzameldrift van één man: Louwman in Den Haag, Crawford in Cleveland, Malartre in Rochettaillée, Schlumpf in Mulhouse en Biscaretti di Ruffia (1879-1959) in Turijn zijn prachtige voorbeelden. Laatstgenoemde was een Italiaanse graaf, voorzitter van de door hem in 1898 opgerichte Turijnse automobielclub, ontwerper van het Lancialogo en sinds 1933 autoverzamelaar. De opening van zijn museum in 1960 heeft hij niet meer meegemaakt. Een jaar later verschenen de eerste minaturen van tentoongestelde auto's. De bedenker was Bartolomeo Chiodo, die als merk een gestileerde uil (dugu) koos, hij liet de autootjes maken door een firma die kort daarop onder de naam Rio modelletjes ging maken, waarop Chiodo zelf tot productie overging. De Dugumodellen zijn anders, dan die van Rami, correct van kleur. Bovenstaande Benz 1899 is daar een voorbeeld van. Hieronder staat Dugu's Fiat F-2 en die laat duidelijk zien hoever Chiodo ging met zijn miniaturen: de wagen heeft echt werkende ketingsaandrijving, dat de ketting dan weer een niet exacte weergave is van de echte ketting doet er eigenlijk niet toe. We moeten terug naar 1907 om het grote voorbeeld van de Fiat in actie te zien tijdens de Grote Prijs van Frankrijk op het Circuit de la Seine-Inférieure met een lengte van bijna 77 kilometer, dat tien keer moest worden gereden. Er deden drie Fiats mee, F-1 werd bereden door Vincenzo Lancia, F-2 door de uiteindelijke winnaar Felice Nazarro, en F-3 door Louis Wagner. Die nummers waren racenummers, de fabriek noemde de wagens 130HP, ze hadden viercylinderkopklepmotor (in blokken van twee) met een inhoud van 16286cc, de maximumsnelheid lag in de buurt van de 160 km/u.