Nu stond in het hoofdgebouw, de echte herberg, een kamer leeg. Maar ook
daarvoor meldde zich een vaste gast, Georgette d' Enchaleur uit Lascif sur
Sournois, een wat verlopen typetje, dat al te graag verkondigde dat ze van zeer
oude Franse adel was en zich het liefst ophield in de nabijheid van Gudrun von
Dönsk. Haar Duits was niet om aan te horen, maar ze wist alle andere gasten
duidelijk te maken "das was in die Doitsche Sprake 'von', in die
Franzoisische Sprake 'de' war und das darumme Frau von Dönsk und sieselbst
sehre vornèm und adlisch waren." De enige die haar op het oog een gewillig
oor leende was Wietze van Rheu, maar madame of mademoiselle (de andere gasten
waren het oneens over haar al dan niet huwelijkse staat) sloeg ook bij hem
hardnekkig toe vanwege het 'van' in zijn naam. Hij had haar proberen duidelijk
te maken dat "van" in Nederland geen enkele betekenis had, maar daar
wilde ze niets van horen: "Herr van Roi, Sie sind sehre sikèr adlisch,
nischt nur vonwegèn 'van', abèr auk vonwegen Roi, Sie sind wahrschènlik von lignée extraconjugale, wie sagt man auf Deutsch, ausserehelische
Abstammung, vielleicht von Franzoisische Könik, kann sein Louis XIV
sogar".
Om het voor
haar alleenreizende gasten wat gemütlich te maker - Frau Krolsch gebruikte
zelfs het woord gesehlich - had ze steeds tafeltjes voor twee personen gedekt,
tot Van Rheu een immense weerzin begon te vertonen tegen d'Enchaleur, die
iedere ochtend beneden kwam in een wolk "Esprit du Printemps" en
prompt bij hem aan tafel kwam zitten. Van Rheu had, behalve van haar geur en
gestamel over adel, schoon genoeg van haar kleding. Waarom een vrouw van ver in
de vijftig zich meende te moeten kleden als een tiener uit de jaren zestig en de godganse dag met een rugzakje wilde rondlopen, was hem een raadsel. Van Rheu vroeg Frau Krolsch, 's avonds na het diner, de volgende
ochtend een tafeltje voor hem alleen te dekken. Maar toen hij 's ochtends
eindelijk alleen zijn glaasje sinaasappelsap dronk en zijn maanzaadbolletje at,
schoof d'Enchaleur met Kännchen Kaffee en banaan toch weer bij hem aan.
Aarzelend begon hij: "Ich möchte gerne, sehr gerne, alleine sein".
Dat moedigde d'Enchaleur echter aan haar moederlijke instincten in de
strijd te gooien: "Abèr Herr van Roi was kann es sein, habèn Sie nisht kut
keshlavèn, sind sie vielleisht malade?"