6.4.16

78 E2

In mijn kistjes met 78-toerenplaten staan er acht van Ellington, ik weet het niet helemaal zeker, maar ik denk dat ik van "Duke" de meeste  grammofoonplaten heb. Vreemd eigenlijk die adelijke titels: King Oliver, Count Basie en Duke Ellington, in feite heel on-Amerikaans. Edward Kennedy Ellington (1899-1974) werd geboren in Washingon (D.C.) en kreeg vanaf  zijn zevende jaar pianoles, alhoewel hij ook graag tekende en zelfs met een afficheontwerp een wedstrijd won. Maar uiteindelijk kreeg de muziek de overhand en werd hij overgehaald naar New York te komen om deel uit te maken van het orkest van Wilbur Sweatman. Dat leidde niet tot een goed resultaat en Ellington ging terug naar zijn geboortestad, maar werd in 1923 door Fats Waller overgehaald opnieuw naar New York te  komen en daarna begint zijn succes, ook omdat hij een aantal musisci om zich heen verzameld, die jaren in zijn orkest blijven en op 4 december 1927 krijgt hij een engagement in de Cotton Club, dat tot 1932 zal duren. Van 26 maart 1928 dateert "Black Beauty" opgenomen door Duke Ellington and his Washingtonians (!): Bubber Miley, trompet; Joe Nanton, trombone; Otto Hardwick, saxen; Harry Carney, clarinet en saxen; Rudy Jackson, clarinet en tenorsax; Duke Elington, piano,  Freddy Guy, banjo; Welman Braud, bas en Sonny Greer, drums. Aan de andere kant van de grammofoonplaat staat "The Mooche", opgenomen op 1 october van datzelfde jaar met een groter gezelschap: het Cotton Club Orchestra, behalve de netgenoemden (minus Rudy Jackson en Otto Hardwick) horen we Johnny Hodges, altsax; Barney Bigard, clarinet; Lonny Johnson, gitaar; Arthur Whetsol en Louis Metcalf, trompet en Baby Cox, zang.