5.8.23

Toen 2

 

Even na Koblenz besloot Adelbert de grammofoonplaat met "Warum ist es an Rhein so schön?" overboord te gooien, je wist het immers maar  nooit, misschien bestond  er wel een  hevige animositeit tussen  Moezelaren en Rijnlingen, net als thuis tussen Schieringers en Vetkopers of tussen Arminianen en Gomaristen of tussen Orangisten en Patriotten en liep  hij groot gevaar wanneer een  Moezelaar een Rijnlied  hoorde. Hij kon zich wel voor zijn kop slaan, natuurlijk had hij in Koblenz een grammofoonplaat met een loflied op  de Moezel moeten aan schaffen maar daar had hij niet aangedacht, want hij had het te druk gehad met de aanschaf van hout voor de buitenboordmotor, die trouwens regelmatig haperde, omdat het hout van inferieure kwaliteit was. In Winningen vond Adelbert gelukkig een kleine platenzaak, die een grote voorraad Moezelliederen te koop aanbood, hij koos "Wir sind Kinder von der Mosel". Wanneer dat lied over het water van de Moezel zou schallen, moest dat tot verbroedering leiden en kon er wellicht in een volgende aanlegplaats zelfs Bruderschaft gedronken worden, waarbij Adelbert totaal vergat dat langs de Moezel niet bier maar wijn de favoriete drank was. Voordat hij de plaat op de  draaitafel legde, had hij geprobeerd Karl Marx te bellen, die woonde in zijn voorlopig einddoel Trier, om een afspraak te maken en naar een persoonlijke uitleg van "Das Kapital" te vragen,  daar had hij, vond hij, als Fries industrieel, het volste recht op. Adelbert passeerde het dorp Klotten en was heel even in paniek, omdat hij dacht in Zwitserland te zijn beland, tot hij zich realiseerde dat de naam van de luchthaven van Zürich met één t geschreven werd. Kort daarop hield de buitenboordmotor er definitief mee op, er zat niets anders op dan het varkensleren zeil te hijsen, om te  keren en in Klotten op zoek te gaan naar  een smid, die hem behulpzaam kon zijn met het demonteren van de buitenboordmotor, smeden konden immers alles, ze repareerden nagelschaartjes, pantservuisten en straalmotoren en hadden steevast het juiste  gereedschap. Hij  had wel wat steeksleutels en schroevendraaiers uit Burgum meegenomen, maar dit werd, wat  je noemt "a major operation". Hij meerde af en ging op zoek, helaas bleek de eerste Schmitt een wijnboer, maar die wist hem wel  te vertellen dat een eind verderop langs de Moezel in Bullay een smid woonachtig was, die zelfs  een Opel Kadett had gerepareerd. Er zat niets anders op dan op zijn schreden terug te keren en opnieuw het varkensleren zeil te hijsen. Hij had danig de smoor in, want het was door het uitvallen de buitenboordmotor ook onmogelijk zijn nieuw verworven grammofoonplaat met "Wir sind Kinder von der Mosel" te draaien, omdat de buitenboordmotor tevens zorgde voor de aandrijving van de platenspeler. Bullay was een merkwaardig dorp, alle inwoners bleken, wat je een mohawkkapsel zou noemen, maar wat rond de Moezel een Bullaykam heette, in fluorescerende kleuren, te  dragen, bovendien waren ze zonder uitzondering getatoeëerd en buitengewoon luidruchtig. Het leek godsamme wel de Amsterdamse "gay pride parade". Adelbert keek zijn ogen uit en vroeg zich af hoe hij de in dit pandemonium de dorpssmid zou kunnen vinden,  want geen van de Bullayers leek aanspreekbaar. In het centrum, in de Graf Breiselstraße was ieder huis als dartboard beschilderd, langzamerhand begon het hem te dagen: Bullay was Bull's Eye. Hij sprak een bejaarde man aan, die hem met onverstaanbare kreten juichend tegemoet kwam en vroeg in zijn beste Duits: "Wo finde ich der Dorfsschmiede?""Haueschuberhaueschuberderhaueschudegrumgrumbauer", was het antwoord. Dat schoot dus niet op. Hij zou de dorpssmid op geheel eigen gelegenheid moeten vinden, want in dit oord heerste werkelijke waanzin, hij bedacht  dat de enige die hem hier als  gids had kunnen dienen Raymond van Barneveld zou zijn geweest. Hij vloekte.