Drie
straten verderop - behalve de smoor had hij de pas in - ontdekte hij
dat hij zijn fiets in de tuin van Staterinx had laten staan.
Oerstallinga keerde op zijn stappen terug. Mevrouw Staterinx en een
vreemde mevrouw - dat zou de vrouw van Struynderboon wel zijn -
zwaaiden vanuit de erker naar hem, hij stak gewoontegetrouw alleen zijn
rechterwijsvinger op. Hij nam een andere route, dat deed hij altijd,
nadat iemand hem, toen hij de tweede keer gezien werd, gevraagd had "Wat
vergeten, Oerstallinga?" Hij hield niet van dat. soort wijsneuzerigheid.
Hij fietste nu door de Herman Boktorstraat. Die Herman was de
grootvader van zijn buurman. Niet dat die buurman zijn grootvader gekend
had, want opa was tijdens de oorlog aangehouden bij een fietsenrazzia,
was er op zijn fiets vandoor gegaan, maar uiteindelijk achterhaald,
gearresteerd en naar een Duits kamp getransporteerd. Herman Boktor was
iemand die zich niet door de Moffen had laten kisten, of misschien toch
wel, bedacht Oerstallinga, maar dat was ook nog maar de vraag. Zou
Boktor echt tussen zes plankjes zijn beland? In elke geval stond zijn
naam met de namen van drie andere dorpsgenoten op een monument in het
centrum met daarboven de regel "Gevallen voor het Vaderland".
Oerstallinga bedacht dat gevallen voor - eventueel te wijzigen in van -
zijn fiets een correcter weergave van de feiten zou zijn. In elk geval
stond het monument in de regionale toeristische gids, terwijl er van de
Hobbedobbe geen sprake was. Hij had aan de bel moeten trekken toen hij
die omissie ontdekte, maar ja, wie trekt er vandaag de dag nog aan een
bel? Nee, aan
belletjes werd niet meer getrokken, tegenwoordig drukte je op knoppen en
dat had hij ook nagelaten. Overal had hij nul op het rekwest gekregen,
de Hobbedobbe zou, hoe hij er zich tegen verzette, worden gedempt en er
zou zo'n akelig woonwijkje met rechte straatjes en miezerige woninkjes
worden neergezet. Oerstallinga vloekte weer eens en sloeg met zijn
rechtervuist zo hard op het stuur dat hij een schuiver maakte, op het
trottoir belandde en zich nauwelijks staande kon houden. Hij moest een
daad stellen waar al die labbekakken niet omheen konden. Hij kon
misschien ergens een zeldzaam salamandertje vandaan halen en dat
uitzetten, maar vindt maar eens zo'n zeldzaam beestje. Nee, hij moest
het anders aanpakken. Ze paf laten staan en met een enorm schuldbesef
overladen. Hij keerde zijn fiets en reed naar de Hobbedobbe. Hij zou
het tuig leren! Hij legde zijn fiets aan de rand van het water en liep
de plas in. Het water kwam tot zijn knieën. Nu doorzetten. Niet
zwemmen, gewoon blijven lopen. Het water was verrekte koud. Langzaam
stappend verdween hij onder water...