Er waren twee vrouwen in het dorp die Adolfina heten. Of ze naar de man die steeds de Vuur R genoemd waren wist ik niet, maar wilde ik wel heel graag weten. Ik durfde het mijn vader niet te vragen, want bij het horen van die naam werd hij steeds verdrietig. Ik besloot het op zaterdagmorgen te doen. Elke zaterdagmorgen om kwart voor twaalf mochten we in de klas vragen stellen. Hoe de post verstuurd werd van Joure naar Leeuwarden en wat je moest doen om burgemeester te worden, bijvoorbeeld. Maar het was nog geen zaterdag. Eén Adolfina kende ik, ze woonde op de Hogeweg. Mijn vader had haar dag gezegd in het postkantoor, waar ik gevraagd had waarom ze zulke rare 4's hadden geschreven op een aanplakbiljet. Toen had mijn vader uitgelegd dat het geen 4's waren maar s'en. Ik had nog verder willen vragen maar ik voelde dat mijn vader geen zin had om het uit te leggen. Ik moest voorzichtig zijn naar wat ik hem vroeg, had mijn moeder mij uitgelegd. Het was allemaal niet gemakkelijk. Alle vader werkten, mijn vader zat thuis en las dikke boeken. Ik las ook, "Daantje". De andere Adolfina werd, zodra andere kinderen uit het dorp haar zagen, nageroepen. Het was mij streng verboden daaraan mee te doen. Ik vond dat jammer, want ik kon hard schreeuwen. En ik begreep eigenlijk ook niet goed waarom ik niet mee mocht doen