Graat als Fiechemann zijn onderhoos aantrekken mocht en verzoekt op één been zijn gelijkgewicht te bewaren, slaan beide vrouwen toe en werken hem op de bodem. “Nu zing je niet meer, oude geitebok, je lied is uit”, bijt Daimler hem toe en plaatst zich op zijn borstkorf. “Haalt U de baar, vrouwkrankenzuster Heimer, dan transporteren we hem in de isoleercel.”
In dit moment geschiedt iets zonderbaars: Eckerstein, die schoon duif is, maar wie niets aan de ogen veelt, staat op van zijn bed en pakt vrouwdirektorin Daimler in haar genik en heft haar van de bodem op. Daimlers voeten bommelen tien centimeter van de vloer, wanneer hij ook Heimer grijpt en opheft zien Daimler en Heimer uit als poppen uit een kasperspel.