Door alle oprijging verzegt Fiechemanns sluitmossel maal weer en een doordringend gerucht trekt door de laden, wanneer twee polities het geschaft heenintreden, gewaarschuwd door vrouw Beheimann, die eenmaal buiten het voor gewichtig gehouden had de noodroep aan te roepen.
“Wat is dan hier loos?”, vraagt de ene. “Twee lieden tot de bodem en een gerucht alsof iemand zich bescheten heeft.”
“Stemt”, zegt Fiechemann, “dat was ik.”“Maar die daar”, wijzend op de vrouwdirektorin en Eteysembourg, “zijn toch niet in onmacht geraden, wegen het gerucht?”, vraagt de andere politie.
“Nee, nee”, zegt de vlezer, ”die mochten deze heer, Professor Doktor Doktor Doktor Fiechemann, afvoeren en dat geeft het niet, ik laat mijn kunden niet afhanden komen, wat denkt U schoon?”