Jammerlijk is het handje van de slager waarmee Fiechemann een zijner zonen aanroepen mocht in de slacht verloren gegaan, daardoor vrouw Beheimann met haar kekke stijfeltjes daarop getreden is. De vlezer legt de hakbijl weg, maakt zijn vriendelijkste mijne en vraagt de vrouw Beheimann: “Ontschuldig, vrouw Beheimann, wat zal het heden zijn?”
“Ik mocht van U vier steaks, van fijnsten zelfsverstandelijk. En dan mocht ik ook nog wat opsnede: tweehonderdvijftig gram landschenken, van fijnsten zelfsverstandelijk, driehonderd gram kalfsleverworst, van fijnsten zelfsverstandelijk en een half ons bloedworst voor de Nobbeltez hier, ach neen, maakt U van laatste maal zult.”