De rust in het oudersthuis is enigermate wederhiergesteld en de krankenzusters Greetje Asserbach en Philippa Otzenfeld zijn los gegaan om Fiechemann in te vangen. Ze lopen ieder aan een straatkant en schouwen de laden heenin. Hij moet zich toch ergenswaar oponthouden. Het is koud. Het vangt aan te regenen. Niet slim, het niezelt en de stemming beide krankenplegerinnen zakt.
“Oude volidioot de Fiechemann”, roept Asserbach naar Otzenfeld, “ anders waren we nu aan het avondeten”.
“Ja, zuurbraden met spetters, verdomd nogmaals”, schreeuwt Otzenfeld, terwijl ze een vlezerij passeert.