De grote wijde wereld ligt op wanneer Fiechemann de deur van het oudersthuis achter zich in het slot vallen hoort. Waarheen nu, het geeft weinig mogelijkheden, al zijn geld wordt door vrouwdirektorin Daimler verwalten en zijn zonen wonen niet in het gelijke oord. Hij denkt na. Wellicht is het heilsleger voorlopig een lozing. Hij zou zijn zoons aanroepen kunnen. Maar hij kent ook hun vrouwen, akelige personen, die het tamelijk hoog in de kop hebben en hem als niet recht gescheid aanschouwen. De kans dat ze hem opnemen is niet aanwezend. Alzo denkend loopt Fiechemann tegen een vrouw met een kopdoek. “Kijk waar je loopt oude geitenboemser”, snuit ze hem aan. “Ontschuldiging”, mormelt hij.