“Stelt U zich niet zo dom, ik kom voor de Fiechemann. Mijn ondergestelde en oudersthuisarts hier, heer Georg Eteysembourg, heeft het dwangjak waarin we hem thuis transporteren meegebracht. Waar is hij? Waar is de Fiechemann?”
“Doet me bijzonders leed, genadige vrouw, hij is niet hier, hij is daarvan gelopen.”"U liegt me aan, U heeft hem ergens opgeheven. Kom Georg, wij schouwen maar naar!”
“Niets daarvan, dat gaat tegen het reinheidsgebod, dan kan schoon ieder kunde wel in mijn vlezerij hieromstampen. Dat geeft het niet”, en de vlezer grijpt opnieuw naar zijn hakbijl.