Maar de vraag gebruikte niet meer beantwoord te worden, want Fiechemann was intussen beland bij de derde strofe: “Made heeft geen hof noch huis, made heeft geen geld, maar ik geef haar niet uit, voor alles in de wereld, doevi doe, doevi di ha ha ha”. Het “ha ha ha” werd overtoond door een enorm “Eeeeeeeeuuuuuuuh” van Ochuss.
“Vaart U eerst Ochuss heenuit, vrouw krankenpleegster Heimer, dan grijpen we daarna Fiechemann aan.”
“Was zegt U daar, vrouw direktorin Daimler? Fiechemann? Fiechemann? Nog niet maal heer Fiechemann? Heeft U alle aanstaand verloren, voor U ben ik Heer Professor Doktor Doktor Fiechemann, acht U op de juiste aanredevorm. En welk ander woord hoorde ik U benutten: aangrijpen? Aangrijpen, U bent ja niet in de krijg, vrouw direktorin Daimler! Ik zing bloot een lied uit mijn kindheid, om me zelf op te heiteren, want op Uw lustigheid kan men lang wachten.”