9.10.07

Fiechemann 11

Fiechemann slaat zijn dek met een tocht open steekt de naakte voeten in zijn huisschoenen.
“Ik ga voort. Ik bekom zat van de zaak hier en van U gans en gaar vrouw direktorin Daimler, U kunt zelfs geen kindertuin voeren, het veelt U aan iedere kapasiteit, U kunt me maal.”
“Dat gaat niet, U kunt niet zo maar daarvan lopen heer Professor....”
“Ach zo, meent U? Ik trek mijn kleding aan en vaar af. Ik ben genoeg vernedigd.”
Zingend vangt Fiegemann zijn slaapaantrek uit te trekken: “Kernig is die hazelnoot, kernig ben ook ik, als ik met iemand trouwen doe, zo moet zij zijn als ik, doevi doe doevi doe di ha ha ha...”. Hij steekt zijn blasé armen in zijn onderhemd, trekt het over zijn kop en pakt overhemd en krawat uit de schrank neven zijn bed. In dit ogenblik treedt ziekenzuster Daimler, naar lucht snappend, de zaal weer in. “Vrouw Ochuss ligt heb ik in haar bed vastgesneld, ze komt voorlopig niet meer los.”