6.4.20

PIJP enzo

In de gang staat mijn moeders oom Tjeerds eikenhouten linnenkast. Moet ik nu eerst vertellen wie oom Tjeerd was of  hoe de kast in mijn gang beland is? Laat ik het laatste eerst  opschrijven. Toen oom Tjeerd van Leeuwarden naar Huizum verhuisde, verkocht hij de linnenkast voor negentig gulden aan mijn moeder en toen zij van Den Haag naar  Sneek verhuisde, kocht ik de  kast voor exact hetzelfde bedrag  van haar. Alleen bewaar ik er  geen lakens en slopen in. In een van  de laatjes lagen mijn pijpen, die ik lang niet meer had gerookt, maar sinds twee maanden gebruik ik ze weer. Ongetwijfeld buitengewoon dom, ook omdat de enige echte tabakszaak in Bussum  op 1 februari jongstleden zijn  deuren sloot. Ik rookte altijd Balkan Sobranie. Die tabak, met een behoorlijke  dosis latakia was al  jaren uit de schappen verdwenen. Ik moest dus op zoek. De Amsterdamse firma Hajenius  bracht uitkomst en bleek Balkan Sobranie onder nummert 759 voor mij te kunnen mengen en  vervolgens op te sturen. Een van de pijpen die ik in oom Tjeerds linnenkast terugvond was een maispijp, zo eentje waar generaal MacArthur steevast mee stond afgebeeld. Helemaal  origineel is  de mijne niet meer, want voorzien van stevige kaken had ik het mondstuk jaren geleden stuk gebeten en vervangen door een passend mondstuk van een  Engelse pijp. Hij doet het, ik heb de pijp net nog gecontroleerd, uitstekend. 
Rest mij te vertellen wie oom Tjeerd (we zeiden altijd oom Tseard, want zo  spreek je die  naam  uit) was. Oom Tjeerd was een  broer van mijn moeders moeder, mijn beppe, die  ik nooit gekend  heb, want zij  overleed in 1929. Hij rookte ook pijp,  bedenk ik net: Friesche Heerenbaai en ik heb zelfs eens een pijpje van hem mogen stoppen. Dat was geen succes, de tabak brandde te snel en  werd m.i. te heet. 
 Er was nog een andere broer van beppe, oom Hans, maar beide broers hadden geen contact met elkaar, alhoewel ze beiden een rol vervulden in het Leeuwarder  begrafeniswezen. Ze correspondeerden  met elkaar door briefjes onder de deur van hun kantoren  de schuiven, dat was in  elk geval, wat mijn moeder over haar ooms vertelde, bovendien werd mij aan  het  verstand gepeuterd dat ik nooit de naam van de een tegen de ander mocht noemen. Aan die opdracht heb ik mij gehouden. Ik zag oom Hans vaker omdat hij, ik  zal een jaar of tien  geweest zijn, veel dichterbij woonde,  van hem leerde ik hoe ik een fietsband moest plakken en een vlieger kon bouwen.